(de)Revolutie in België
De Belgische Revolutie, Belgische opstand of Belgische omwenteling is de burgerlijke weerstandsbeweging in 1830 tegen koning Willem I
der Nederlanden die tot de onafhankelijkheid van Belgiëleidde. Na de Franse Revolutie en de val van Napoleon hadden toenmalige groot-machten zoals de Duitse staten en het Verenigd Koninkrijk een bufferzone gecreëerd door de Belgische gebieden toe te wijzen aan het
nieuwe Nederlandse koninkrijk. Het bestuur was opgelegd zonder binnenlandse inspraak.
Europese crisis
De crisis in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden kaderde in de Europese weerstand tegen de autoritaire restauratieregimes van na het Congres van Wenen in 1815. Na de Julirevolutie van 1830 in Frankrijk kwamen de Polen in opstand tegen de Russen, de Italianen te-gen de Oostenrijkers en de Ieren tegen de Engelsen (de Tithe War van 1831 tot 1836).
Willem I
Willem I had, zoals alle Europese leiders van na 1815, een autoritaire regeerstijl. Zo voortvarend hij de economie stimuleerde,zo conser-
vatief was zijn politiek. De economie stimuleerde hij met de oprichting van de Generale Maatschappij, die aan de wieg stond van de indu-striële revolutie in de Zuidelijke Nederlanden en de oprichting van de eerste Nederlandstalige universiteit in Gent. Zijn conservatieve politiek bleek uit de ondervertegenwoordiging van Zuid-Nederlanders in het bestuur en de legerleiding, hoewel ze een groter deel van de bevolking en het leger uitmaakten. De taaldwang, het Nederlands als voertaal, zorgde voor weerstand in het Zuiden, waar Wallonië, de kerkelijke leiders, de adel en de bourgeoisie in Vlaanderen Frans sprak. De katholieken - de meerderheid van de bevolking - eisten vrijheid van onderwijs en godsdienst en de nieuw-liberalen hadden bezwaren tegen de repressieve regeerstijl van Willem I. Dit leidde tot het unionisme en toen dit samengaan, geleid door jonge intellectuelen, aan kracht won, werd de afscheiding een ernstig alternatief. In 1829 verhevigde de oppositie van de Zuid-Nederlandse parlementsleden in de Staten-Generaal. Vooral het Franstalige deel van de burgerij uitte zijn ongenoegen met 'patriottische banketten' en 'petities' naar Den Haag. Het strafrechtelijk beteugelen van de oppo-sitie maakte dat 'martelaars' zoals Louis de Potter nationale bekendheid kregen en in sommige kringen tot het heldendom opklommen.
Portici
Een opvoering van de opera De Stomme van Portici (La Muette de Portici) van Daniel Auber op 25 augustus 1830 in Brussel was de aan-leiding tot georganiseerde rellen van Fransgezinde separatisten en volksrumoer, die door de burgerij met een inderhaast gevormde bur-gerwacht in bedwang werd gehouden. Het Voorlopig Bewind van de Zuidelijke Nederlanden riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit. Het regeringsleger reageerde op de kleine troepenmacht die de nieuwe Belgen in Brussel verzamelden, maar was niet voorbereid op een guerrillaoorlog in de middeleeuwse stadsstraten. Na gevechten her en der geraakte het grotendeels Franstalige leger in ontbinding en werd het uit de zuidelijke provincies verdreven als het niet overliep naar de Belgische zijde. Een Nationaal Congres werd verkozen, een staatsvorm - de constitutionele monarchie - werd gekozen, een naar de normen van de tijd liberale grondwet werd uitgevaardigd en een koning werd gekozen die aan de mogendheden vertrouwen kon geven.
Aanloop
De Verenigde Provinciën en de Zuidelijke Nederlanden waren in 1815 samengevoegd tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I, met het groothertogdom Luxemburg in personele unie.De Verenigde Provinciën in het Noorden en de Koninklijke of
Spaanse Nederlanden, later Oostenrijkse Nederlanden of ook nog Zuidelijke Nederlanden in het Zuiden hadden sinds 1579 elk hun eigen ontwikkeling doorgemaakt. Vanaf 1810 hadden beide deel uitgemaakt v.h.Franse Keizerrijk onder Napoleon Bonaparte, totdat vanaf 1813 de Franse troepen zich terug begonnen te trekken.Bij de Belgen had een streven naar autonomie vrijwel volledig ontbroken, wat niet be-tekende dat er veel animo was voor een vereniging met het Noorden. Ook aansluiting bij Frankrijk was weinig populair, terwijl Oostenrijk de oude erflanden niet terug wilde. Het was de internationale druk en het streven van Willem I die leidden tot de vereniging van Noord en Zuid.Nog vóór de veldslag in Waterloo in 1815 had Groot-Brittannië, dat de eigen veiligheid gewaarborgd wist door een machtseven-wicht op het Europese vasteland, de andere grootmachten Oostenrijk, Pruisen en Rusland ervan kunnen overtuigen de Nederlanden weer samen te voegen om aldus een dam op te werpen tegen Frankrijk en de Duitse Bond. Op 9 maart 1814, in het Verdrag van Chaumont, be-sloten de geallieerde mogendheden niet alleen om samen verder te strijden tot de totale nederlaag van Napoleon. Ook werd bepaald dat Nederland een onafhankelijke staat zou worden, met een verder uit te breiden grondgebied. Vervolgens werd met de Acht Artikelen van Londen besloten tot de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland. Dit werd bevestigd op het Congres van Wenen(september 1814 - juni 1815). Op 16 maart 1815 stelde Willem I zichzelf aan tot koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (Royaume Uni des Pays-Bas of Royaume Uni des Belgiques). In het Zuiden was er aanvankelijk sprake van aarzeling, maar de honderd dagen van Napoleon trok de Belgen over de streep om zich aan te sluiten bij het Verenigd Koninkrijk.
Beleid
De beide landsdelen hadden maar weinig gemeen,zeker wat het Franstalige gebied en de elite in het zuiden betrof.De culturele verschil-
len tussen het Noorden en het Zuiden waren steeds groter geworden sinds de scheiding in de zestiende eeuw. Het zuiden was katholiek en Franstalig gedomineerd, het noorden Nederlandstalig en protestants gedomineerd. De verschillen mogen echter ook niet overdreven worden, zeker wat betreft Vlaanderen. Zowel in het Noorden als het Zuiden was zowel de landbouw als de handel dominant en beide ge-bieden waren Nederlandstalig. Ondanks de dominantie van de protestante provincie Holland, was een bijna even grote groep katholiek in het noorden. Willem I was in dit opzicht gewend om te heersen over verschillende religies. In de eerste jaren werd nog gevreesd voor het uiteenvallen van de nieuwe staat.Men wilde erkenning van het katholieke karakter van het Zuiden en ook de verplichting mee te moe-
ten betalen aan de enorme staatsschuld van het Noorden wekte weerstand op. Het Zuiden had een schuld van slechts 26 miljoen gulden, terwijl dit voor het Noorden 1726,5 miljoen gulden was, voor een derde rentegevend. Deze lage schuld van het Zuiden was mede het gevolg van de overheersing door vreemde mogendheden in het verleden, die de schulden in de eigen begroting dienden op te nemen. Er waren nog verschillende andere vlakken waarop de Zuid-Nederlandse gewesten zich achtergesteld voelden. De Tweede Kamer bestond uit 110 leden: 55 voor de Zuidelijke Nederlanden met 3,5 miljoen inwoners en evenveel voor de Noordelijke provincies met 2 miljoen in-woners. De meeste staatsinstellingen waren in het Noorden gevestigd, terwijl de staatsambten ongelijk verdeeld waren: slechts één minister op vier kwam uit de Zuidelijke provinciën. Dit was niet helemaal een bewuste discriminatie, maar was gedeeltelijk te wijten aan de opstelling van de katholieke bisschoppen die hun gelovigen op straffe van excommunicatie verboden hadden om een overheidsbetrek-king aan te nemen. Dit heeft vermoedelijk veel te maken gehad met de angst voor protestante dominantie en de Franstalige gerichtheid v.d.katholieke leiders. De richtlijn dateerde reeds van 1815 en werd uitgevaardigd door de Gentse bisschop van Franse afkomst Maurice
de Broglie. Hierdoor kreeg het nieuwe bewind niet de kans om zijn godsdienstige tolerantie ten opzichte van de katholieken te tonen. Willem I wilde nochtans de grondwet aanpassen, zodat zijn opvolger katholiek kon zijn. In 1817 versoepelde aartsbisschop De Méan de houding van de Kerk en kon men voortaan, onder een bepaald voorbehoud, de eed afleggen en overheidsfuncties aanvaarden. Dit veran-derde nochtans weinig aan de top, die een protestantse en Nederlandstalige dominantie afwees. Het contingent, opgelegd aan de Zuide-lijke Nederlanden bij de rekrutering van dienstplichtigen voor het leger, was onevenredig groot. Het Belgische aandeel in het officie-renkorps was echter beperkt: slechts één officier op zes kwam uit de zuidelijke provinciën en dan nog vooral in de lagere rangen en bij de infanterie en de cavalerie. Het aantal officieren uit het Zuiden was echter minimaal bij de artillerie en de genie, waarvoor een gespe-cialiseerde opleiding nodig was. Aldus werd een meerderheid van de soldaten uit het Zuiden bevolen door officieren uit het Noorden. Het niet invoeren van de persvrijheid en van de vrijheid van vereniging (handhaven van de Wet le Chapelier) werd door de intellectuelen als een bijkomend middel tot controle uit het Noorden ervaren. Deze situatie kan verklaard worden door de sterke tegenwerking vanuit de Franstalige elite. Het dominante Franstalige officieren korps was een onberekenbare factor in het streven naar eenheid en stabili-teit. In 1825 leek de staat dan echter toch gevestigd. De gevolgde politiek wist dit in de jaren daarna echter weer ongedaan te maken. Vanaf 1828 uitte dit zich in een diepe gezagscrisis, al leek dit aanvankelijk nog niet noodzakelijk te leiden tot het uiteenvallen v.d.staat.
Grondwet
De voorgestelde grondwet stootte op veel tegenstand in het zuiden en werd met 796 tegenstemmen, 281 afwezigen op de totaal 1604 stemmen van de Belgische notabelen, verworpen. Willem I vond een interpretatie die men de 'telling op zijn Hollands' noemde: van de 796 nee-stemmen trok hij de 126 af die uitdrukkelijk de godsdienstkwestie als hun motief hadden vermeld. Hij voegde die 126 alsook de 281 afwezigen bij de 527 ja-stemmen, zodat de uitslag 934 ja tegen 670 neen werd. Dit eerste verzet tegen de grondwet was al in 1815 georganiseerd door de erg Fransgezinde bisschop van Gent, Maurice de Broglie. De ultramontanen verwierpen de gelijke bescherming van alle godsdiensten en weigerden de eed op de constitutie af te leggen die dit bezegelde. In de publicatie Jugement Doctrinal werd de gelijkschakeling veroordeeld. Bovendien vroegen de Belgen om opname v.de ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet, maar het voorstel werd toen afgewezen.[1] In 1817 week De Broglie voor zijn veroordeling uit naar Frankrijk. In de jaren daarna trad er accepta-tie op en leek de katholieke kerk in de gehele Nederlanden de tolerantie te aanvaarden. In 1828 werd de kritiek op een aantal onderde-len van de grondwet sterker. Deze kritiek kwam in het Zuiden van zowel liberalen als katholieken, maar in mindere mate ook vanuit het Noorden. Men wilde hierbij:
-
ministeriële verantwoordelijkheid waardoor de macht van de koning naar de Kamer zou verschuiven;
-
een scheiding der machten waarbij de rechterlijke macht onafhankelijk was;
Kerkpolitiek
Het katholieke Vlaanderen en vooral de geestelijkheid bezagen de protestantse koning met grote argwaan. In en rond Antwerpen was er steun voor de regering omdat door de vereniging de Schelde weer opengesteld was. Het al in 1808 opgerichte Departement van Ere-dienst werd in 1814 door Willem I gesplitst in het Departement van Hervormde Eredienst en het Departement van Rooms-Katholieke Eredienst. De katholieke kerk moest in het gehele land gelijk georganiseerd worden. De onder Napoleon ingezette gallicaanse hervor-
ming in het Zuiden moest als voorbeeld dienen, ook voor de nog bisschopsloze missiekerk in het Noorden. Na moeizame onderhandelingen met de paus, werd met het Concordaat van 1827 besloten om het Concordaat van 1801 uit te breiden tot de noordelijke provincies. Wil-lem I bleef echter vasthouden aan het idee van een nationale katholieke kerk. Zijn weigering om de stichting van nieuwe kloosters toe te staan en zijn invloed op de benoeming van bisschoppen zetten kwaad bloed bij de katholieken in het Zuiden.Er was uit het ultramontanis-
me een katholiek liberalisme ontstaan, dat zich verzette tegen overheidsingrijpen in kerkzaken. Latere concessies konden het wantrou-wen ten opzichte van de calvinistische koning niet wegnemen.
Taalpolitiek
Om de verfransing, die door het Franse regime versneld was, tegen te gaan, werd het Nederlands met het Koninklijk Besluit van 1 okto-ber 1814 ook in het Zuiden de officiële taal. Voor de Fransgezinden was het een minderwaardige taal, terwijl het voor het dialectspre-kende volk zogenaamd een vreemde taal was. In de eerste jaren daarna zou de versterking v.d.Nederlandse taal zonder dwang plaatsvin-den, maar op 15 september 1819 werd het taalbesluit uitgevaardigd dat bepaalde dat na een overgangsperiode van drie jaar het Neder-lands de enige taal voor bestuur en rechtspraak zou worden in al de door voornamelijk Nederlandstaligen bewoonde provincies Limburg,
Antwerpen en Oost- en West-Vlaanderen. In 1822 werden hier de arrondissementen Brussel en Leuven aan toegevoegd. Dit was tegen de zin van de rijke, voornamelijk Franstalige, burgerij.De steun die Willem I aanvankelijk in het Zuiden had, kwam voornamelijk uit de op economische ontwikkeling georiënteerde Franstalige, gematigd liberale hoek, waar men zich kon vinden in de gevolgde kerkpolitiek. Door de taaldwang wist hij echter ook deze groep van zich te vervreemden. De verfranste ambtenarij en burgerij reageerden scherp tegen de verplichte vernederlandsing van het leger, het gerecht, het bestuur en het onderwijs. Het bleek een van de belangrijke grieven in de petitiebeweging van 1828 en vooral 1829. In juni 1830 werden de taalbesluiten dan ook teruggedraaid.
Onderwijspolitiek
Om de vernederlandsing te bereiken, was het onderwijs het belangrijkste middel. Ook op dit gebied werd er een verlichte politiek ge-voerd. Bij het lager onderwijs had dit weinig problemen opgeleverd, aangezien dit sterk verwaarloosd was geweest in het Zuiden tijdens de Franse tijd. Ook verhinderde de regering niet dat deze scholen uiteindelijk katholiek werden. Bij het middelbaar onderwijs was de weerstand aanmerkelijk groter. De door de regering ingestelde athenea waren wel antiklerikaal, waardoor de Belgische geestelijkheid veel moeite had met deze instituten. Al in 1815 waren de bisschoppen begonnen met het stichten van kleinseminaries, een vooropleiding voor priesters die ook wel door anderen bezocht werd. De regering had hier meerdere bezwaren tegen. Allereerst was dit onderwijs onttrokken aan overheidstoezicht op kwaliteit en inhoud, maar daarnaast speelden ook antiklerikale motieven een rol. In 1825 werden tientallen kleinseminaries en andere colleges gesloten. In plaats daarvan werd het Collegium Philosophicum opgericht dat de vooroplei-ding moest worden van de grootseminaries. De weerstand van de clerus hiertegen was groot en in mei 1830 werd particulier middelbaar en hoger onderwijs weer toegestaan.
Welvaartspolitiek
Zoals ook de rest van zijn politiek gericht was op het bewerkstelligen van een 'amalgaam', een union intime et complète, gold dit ook voor zijn welvaartspolitiek. Vooral in de economisch moeilijke beginjaren zorgde het streven van Willem I om recht te doen aan beide delen van het land er echter voor dat vooral de tegenstellingen benadrukt werden. Door het wegvallen van het protectionistische continentaal stelsel ondervond de in het Zuiden tijdens de Franse tijd opgebloeide industrie de concurrentie van de goedkopere Britse industriële producten. Door de afscheiding van Frankrijk had deze industrie ook een groot afzetgebied verloren. In het Noorden speelde de oude tegenstelling tussen Oranje en de Amsterdamse koopmansstand, dat greep wilde blijven houden op de handel. De jaren twintig zag echter een verbetering van de economische omstandigheden, waardoor vooral onder de antiklerikalen en industriëlen in het Zuiden de waardering voor de politiek van Willem I toenam. Antwerpen wist uit te groeien tot de belangrijkste havenstad van het koninkrijk. De Société Générale bleek zelfs zo succesvol dat ze de afscheiding in 1830-1831 overleefde.
Oppositie
Niet zozeer de doelstelling, als wel de manier waarop werd geprobeerd deze te bereiken wekte de nodige weerstand op in diverse mi-lieus, zowel in noord als in zuid.
Nieuwliberalen
De liberalen waren aanvankelijk antiklerikaal. Vanaf het eind van de jaren twintig besteedde een groepje jonge liberalen meer aandacht aan een nieuwe staatsorde dan aan hun antiklerikalisme.Deze jongeren hadden de bevoorrechte positie van de Kerk in het ancien régime
voor de Franse Revolutie niet meer gekend. Zij stonden ook onder sterke invloed van de Franse liberalen, die samen met de Kerk, actie voerden tegen hun absolutistische vorst Karel X. In het kader van de vrijheid van denken werd eveneens de vrijheid van geloof en dus ook het katholieke geloof aanvaard. Deze jonge liberalen, onder wie de Bruggeling Louis de Potter, de Luikenaars Charles Rogier (van Franse origine) en Joseph Lebeau, de in Luik wonende Bruggeling Paul Devaux en de Luxemburger Jean-Baptiste Nothomb stonden onder invloed van de Zwitsers-Franse filosoof Benjamin Constant. Deze Franstalige liberalen zagen hun carrièremogelijkheden beperkt door de vernederlandsing en hun politieke ontwikkeling gedwarsboomd door het ontbreken van persvrijheid.Deze nieuwliberalen waren minder
antiklerikaal dan de voorgaande monarchaal-liberale generatie en zagen niet zozeer de adel en kerk als bedreiging,maar vooral de autori-
taire staat. Niet de verlichting, maar de romantiek was hun inspiratie. Hoewel zij wel de secularisering voorstonden, verzetten zij zich tegen soevereiniteit en rationalisme.
Liberaal-katholieken
De katholieken kwamen in dezelfde periode onder invloed van de geschriften van de Franse priester Lamennais, die het liberale katholi-cisme introduceerde. Hij stelde een liberale staat voor met een sterke scheiding van Kerk en Staat. Volledige vrijheid kon de Kerk, net zoals de economie, alleen maar ten goede komen.Aanvankelijk hadden de katholieken in het Zuiden zich beroepen op herstelling van de oude waarden van het ancien régime. Onder het Oostenrijkse bestuur waren bisschoppelijke scholen echter nooit toegestaan. De libe-raal-katholieken namen daarop afstand van de wens tot terugkeer naar het ancien régime. Waar De Broglie de grondwet nog had afge-wezen, beriepen zij zich op de door de grondwet gegarandeerde godsdienstvrijheid op vrijheid van onderwijs en drukpers. Ook hier was de conservatieve romantiek de grondslag om overheidsingrijpen af te wijzen. De opgeëiste vrijheid was dusdanig dat de regering dit niet kon toestaan.
Monsterverbond
De weerstand tegen Willem I nam dusdanig vormen aan dat de liberalen en katholieken in het Zuiden elkaar ondanks hun tegenstellingen vonden. Zij wilden nog geen onafhankelijkheid, maar politieke hervormingen. In december 1825 deed de Luikse katholieke politicus baron De Gerlache in de Tweede Kamer een eerste oproep tot vrijheid van onderwijs, die de Kerk eiste, en de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en drukpers en riep de liberalen op om de vrijheid op al die terreinen te verdedigen. In 1827 deed de Luikse liberale krant Mathieu Laensbergh een oproep tot het vormen van een unie met de katholieken. Met de aansluiting van enkele katholieke kranten werd deze unie een feit. In 1828 sloot de aanvankelijk regeringsgezinde en anti-ultramontanistische De Potter zich met de Courrier des Pays-Bas aan bij het unionistische streven. De unie werd met de spotnaam monsterverbond aangeduid en door de regering werd de pers-vrijheid beperkt. De Luikse liberalen begonnen in 1828 een petitie. In 1829 ontstond een grote petitiebeweging van liberalen en katho-lieken die vroeg om vrijheid van drukpers en onderwijs, waar ook in beperkte mate katholieken uit het Noorden aan deelnamen. Als pro-test tegen de autocratische regeerstijl van Willem I werd de tienjarige begroting dat jaar verworpen. In 1830 werden dan concessies gedaan op het gebied van onderwijs, taal en godsdienst. Hoewel dit de ontevredenheid niet wegnam, werd de constitutionele crisis hier-door wel getemperd. Dat er een Belgisch overwicht was, wilde Willem I echter niet toegeven. Toch wilde de koning niet horen van een parlementair stelsel met ministeriële verantwoordelijkheid en nog minder van een bestuurlijke scheiding tussen noord en zuid onder eenzelfde kroon. Vier vooraanstaande Zuid-Nederlandse journalisten, onder wie Louis de Potter, werden naar Frankrijk verbannen. Het regime van Willem I werd nu steeds openlijker autoritair, naar Pruisisch model. De koning verklaarde dat zijn soevereiniteit in de tijd voorafging aan de grondwet en dus niet door haar beperkt werd. In mei 1829, in volle politieke crisis, benoemde hij zijn zoon, de prins van Oranje, de latere koning Willem II, tot voorzitter van de ministerraad en vicepresident van de Raad van State, om duidelijk te ma-ken dat hij geen ministeriële verantwoordelijkheid voor het parlement zou toestaan. Kritiek op het staatsbestel of op de regeringsda-den betekende dus een aanval op de dynastie. In december 1829 werd een koninklijke boodschap verspreid, waarmee alle ambtenaren en magistraten hun instemming moesten betuigen op straf van onmiddellijk ontslag.De radicalisering van de Belgische oppositie veroorzaak-te ook het afhaken van de Noord-Nederlandse liberale oppositie en een opnieuw versterken van de antidemocratische reflex. Volkssoe-vereiniteit in een unitair Koninkrijk der Nederlanden zou immers een overwicht met zich meebrengen van de 62% Belgen en van de nog talrijker katholieken. Dan zou ook het overwicht van overheidsambten in het bestuur, het leger en de diplomatie voor het Noorden moeten worden teruggeschroefd. Daarom vormden de noordelijke leden van de Tweede Kamer een blok rond de regering en de Oranje-dynastie. In Nederland zou tot de grondwet van 1848 de koninklijke macht onaangetast blijven. Pas in dat jaar gaf koning Willem II, ge-schrokken van de omwentelingen elders in Europa, toe aan de roep naar ministeriële verantwoordelijkheid van de liberalen. Desondanks
wezen de ontwikkelingen nog niet op een komende afscheiding. Er was vooral een drang naar modernisering die het autocratische karak-ter zou moeten verminderen en meer vrijheid moest geven.
Opstand
Dat de stemming toch omsloeg naar opstand, had te maken met verschillende externe factoren. De Julirevolutie die op 27 juli 1830 te
Parijs uitbrak tegen koning Karel X, bracht in amper drie dagen de burgerkoning Lodewijk Filips aan de macht in een nieuw geconstru-eerd grondwettelijk koninkrijk. De koning werd een roi des Français par la volonté nationale. Deze liberaal geïnspireerde revolutie ver-hoogde de oproerige stemming in België. Sommigen hoopten in nood op militaire hulp van Frankrijk te kunnen rekenen. Anderen zagen meer in hervormingen binnen de verenigde Nederlanden, getuige daarvan het symbool met 3 onder elkaar gekalkte W's die in het straat-beeld verschenen, en die het volgende rijm voorstelde:
Wij willen Willem weg,
wilde Willem wijzer worden,
willen wij Willem weer.
Terwijl de Franse burgerlijke revolutie vooral liberaal getint was, stonden de revoluties in Griekenland, Polen en Italië van 1829 tot 1831 eerder in het teken van het nationalisme, geïnspireerd door de Romantiek die toen opgang maakte. Deze stroming verdedigde de gedach-te dat elk volk, verbonden door historische feiten een entiteit vormt en dus recht op een eigen natie en zelfbestuur heeft. De Belgische
Omwenteling zou, zoals vele revoluties, gestuwd worden door een economische crisis. De werkloosheid onder de handarbeiders door de beginnende mechanisatie en de gestegen voedselprijzen door de mislukte oogst van 1829 zouden als vruchtbare voedingsbodem dienen om een massa proletariërs op straat te krijgen. Zij zouden de kastanjes uit het vuur halen voor enkele jonge, ambitieuze politici. In Holland, vooral in Amsterdamse havenkringen, was er al geruime tijd een beweging die terug wilde naar de oude, beperkte Statenbond. Een op de zee gebaseerde wereldhandel leek veel gunstiger dan de zo gevaarlijke continentale betrokkenheid.
De rellen van augustus
Na de opvoering, op de avond van 25 augustus 1830 van de romantisch nationalistische opera 'De Stomme van Portici', in de Koninklijke Schouwburg in Brussel bleven de toehoorders vive la liberté roepen. In de late avond werd het huis van uitgever Libry-Bagnano geplun-derd en werd brand gesticht in het huis van minister Van Maanen, de drijvende kracht achter de taalpolitiek van de koning. De wanor-delijkheden werkten aanstekelijk op de werklozen, die 's anderendaags in de fabrieken de stoommachines en de mechanische weefge-touwen vernielden, volgens hen de oorzaak van hun werkloosheid, en de voedselvoorraden plunderden. Gelijkaardige feiten deden zich vanaf 27 augustus voor in Luik, Verviers, Hoei, Namen, Bergen en Leuven. De burgerij, die vaststelde dat de wettelijke overheden de situatie niet aankonden en die zich bedreigd voelde, richtte in verschillende steden een burgerwacht op, die spoedig de orde herstelde. Gesterkt door dit gezag, nam het college van notabelen, dat in het Brusselse stadhuis bijeenkwam, het initiatief in handen. Op 28 augus-tus stuurde het een afvaardiging naar Willem I om het ontslag van minister Van Maanen te vragen en een spoedbijeenkomst v.d. Staten-
Generaal om de grieven te bespreken. Ook hing het college de Brabants-Henegouwse driekleur (Brabantse Omwenteling, 1789) uit. Deze vlag was op 26 augustus ontworpen door de advocaat Lucien Jottrand, redacteur van Le Courrier des Pays-Bas, en de journalist Edouard Ducpétiaux. Hiermee wilden ze reageren tegen de Franse vlaggen die op sommige plaatsen hingen, omdat ze vreesden voor een Franse interventie. Een winkelierster, mevrouw Marie Abts-Ermens, maakte enkele exemplaren naar dit ontwerp. De eerste hing aan het stad-huis van Brussel; met de tweede liep Theodore Van Hulst, werknemer van het Ministerie van Oorlog, door de straten.
De Septemberrevolutie
Het weifelende en onhandige optreden van Willem I en zijn zonen leidde in september 1830 tot een definitieve breuk. Enerzijds had Willem I wel al in juni 1830 de onbeperkte taalvrijheid weer ingevoerd en het Filosofische College voor priesters afgeschaft.Anderzijds liet hij noch persvrijheid, noch een staatshervorming toe. Hij stuurde zijn zoon, kroonprins Willem, naar Brussel, terwijl zijn andere zoon, prins Frederik, die opperbevelhebber was van het koninklijke leger, in en rond Vilvoorde klaarstond met een leger van 6000 man. Dit optreden werd vergeleken met dat van een bezetter. De troepen bleven vooralsnog in Vilvoorde en prins Willem ging onder bescher-ming van de Brusselse burgerwacht de stad binnen. Deze laatste stelde op 3 september voor dat de prins bij zijn vader voor een be-stuurlijke scheiding van België en Nederland onder de Oranjedynastie zou pleiten. Willem I weifelde echter en liet enkele weken verlo-pen. Pas op 29 september besloten de Staten-Generaal tot scheiding, maar toen hadden de opstandelingen deze eis al laten vallen. In
Holland zorgden de onlusten in het Zuiden voor een nieuwe sympathie voor de koning en was er grote aanhang voor een stevig optreden tegen het 'muitzieke Belgenrot'. Dit accentueerde de tegenstelling tussen noord en zuid waardoor de opstand een nationalistisch karak-ter kreeg. De opstootjes in Brussel werden gewelddadiger, vooral nadat er begin september gewapende versterking uit Luik gekomen was. Spontaan werden vrijkorpsen opgericht, die geleid werden door verkozen of door zichzelf benoemde leiders. Op 23 september trok het regeringsleger, onder aanvoering van prins Frederik met een leger van 12.000 man Brussel binnen.De burgerwacht kon de volkswoede
op dit leger afwentelen en doen omslaan in een nationale opstand. Het leger, dat zich in het Warandepark had opgesteld, werd het doel-wit van de Brusselse opstandelingen en van overal toegesnelde idealisten. Ook vanuit het buitenland stroomden vrijwilligers toe: zo werd in Frankrijk het Légion belge parisienne opgericht, dat met privé-steun gefinancierd werd (o.a. van graaf de Merode) en twee bataljons van telkens 400 vrijwilligers leverde. Dit gebeurde met instemming van de Franse regering, die zo een eventuele aanhechting van België bij Frankrijk in de hand wou werken.Toen het regeringsleger (waarvan 2/3 Zuid-Nederlanders) na vier dagen strijd, met honderden do-den en gewonden aan beide zijden, in de nacht van 26 op 27 september opbrak, begon de scheiding pas goed. Tijdens deze gevechten in het park van Brussel kwam een revolutionaire regering tot stand: het Voorlopig Bewind. Op 4 oktober riep deze de onafhankelijkheid van België uit.
Militaire overname
Door zijn bestendig contact met de plaatselijke burgerbevolking, bleek het regionaal gerekruteerde en gestationeerde regeringsleger zeer vatbaar te zijn voor revolutionaire ideeën en viel nu snel uiteen. De troepen kwamen in opstand tegen de hiërarchie, weigerden de bevelen uit te voeren en deserteerden massaal. In een aantal garnizoenen werden de noordelijke officieren gevangengenomen door hun soldaten. Op 16 oktober werd de desintegratie van het leger nog versterkt doordat kroonprins Willem in navolging van het Voorlopig Be-wind de onafhankelijkheid van de zuidelijke provincies (beneden de Rijn) uitriep en verklaarde het leger te splitsen in noordelijke en zui-delijke divisies. Ondanks hun bonte samenstelling en omkadering (onder meer door een Spaanse avonturier en talloze Franse officieren), slaagden de revolutionaire vrijwilligersbrigades erin bijna overal de plaats in te nemen v.d.reguliere troepen. Op de citadel van Antwer-pen, de Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek, de gemeente Mook en Middelaar en de stad Venlo in het noorden van Limburg en de steden
Maastricht en Luxemburg na, was eind oktober het hele grondgebied bevrijd van noordelijke troepen, met inbegrip van de in 1839 aan Willem 'teruggegeven' delen van Limburg en Luxemburg. Van 1830 tot aan 1839 waren deze gebieden feitelijk onder Belgisch gezag tot zij in 1839 'teruggegeven' werden aan Nederland.
Nationaal Congres en Conferentie van Londen
Vanaf november consolideerden de militaire posities zich en waren er pogingen om tot een wapenstilstand te komen. De prille regering riep al snel de vrijheden van het Belgische volk uit, waaronder vrijheid van onderwijs, vereniging, pers en godsdienst. Op 3 november waren er in het Zuiden al overal verkiezingen voor een Nationaal Congres. Deze verkiezingen waren in tegenstelling tot daarvoor direct. Op 10 november kwam het Congres voor het eerst bijeen en de onafhankelijkheidsverklaring bevestigde "met uitzondering van de rela-ties van Luxemburg met de Duitse Bond". Op 22 november koos het Congres de monarchie als staatsvorm en discussieerde nog of dat al dan niet een lid van het huis van Oranje mocht zijn. Na de beschieting van de stad Antwerpen vanuit de citadel door de Nederlandse generaal Chassé, die een gevolg was van een schending van het staakt-het-vuren door de revolutionairen, besloten de afgevaardigden de Oranjes uit te sluiten van de troon. Ondertussen probeerde Willem I steun te vinden bij de grootmachten. De internationale situatie liet dit echter niet toe, zodat Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk en Rusland in oktober besloten tot de Conferentie van Londen, waar ook de voormalige vijand Frankrijk werd uitgenodigd. Het voornaamste doel was te voorkomen dat dit conflict uit zou groeien tot een nieuwe Europese oorlog. Op 20 december verklaarden ook zij België onafhankelijk. Daarna werd in januari 1831 door de Conferentie be-sloten dat België eeuwigdurend neutraal zou zijn en dat de grenzen van voor 1790 hersteld zouden worden. Het Congres was hier zwaar op tegen, aangezien dit Limburg en Luxemburg terug zou brengen onder Willem I, terwijl deze gebieden zich grotendeels bij de afschei-ding hadden aangesloten. Het Congres verloor het initiatief aan de Conferentie, zeker na de weigering van het aanbod van het Congres door de Franse koning Lodewijk Filips van de Belgische kroon voor zijn zoon. Het Congres benoemde daarna maar zijn voorzitter, baron
Surlet de Chokier, onder wiens leiding de Belgische Grondwet was opgesteld, op 25 februari 1831 als regent tot 21 juli 1831. Het parle-ment kreeg veel meer invloed, terwijl ook ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd. De keuze voor de Britse kandidaat, de Duit-se prins Leopold van Saksen-Coburg en Gotha, verzekerde de jonge staat van de steun van Groot-Brittannië. Leopold die in Engeland woonde en die eerder het aanbod koning van Griekenland te worden had afgeslagen, werd het koningschap over het jonge koninkrijk aan-geboden. Leopold accepteerde de uitnodiging en op 21 juli werd hij tijdens de eedaflegging op het Brusselse Koningsplein de eerste
Koning der Belgen.
Internationale erkenning en Franse militaire steun
Frankrijk bleef denken aan een verdeling tussen de buurlanden van het opstandige gebied (zie verdelingsplan Talleyrand). De andere grootmachten wilden vooral de feitelijke situatie van rust handhaven en lieten het Belgische bewind zijn gang gaan. In maart 1831 kon het een orangistische poging om het gezag van Oranje te herstellen verijdelen. Rusland had in Polen met een andere opstand te maken, zodat het de Nederlandse koning geen steun kon bieden. Het nieuwe regime werd stilaan door de grootmachten aanvaard, zeker nadat het eindelijk een koning had gevonden. Daarop werden in juni de achttien artikelen voorgesteld, dat voor het Congres wel aanvaardbaar was. Voor Willem I waren deze voorwaarden in tegenstelling tot die van januari echter niet aanvaardbaar. In augustus 1831 rukte het Nederlandse leger opnieuw zonder veel tegenstand op naar Brussel tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Nadat een Frans leger de grens overstak, trok Willem I zijn troepen, die al voor Leuven stonden, terug tot Noord-Brabant. Een Nederlands garnizoen onder leiding van generaal Chassé behield met een groot aantal kanonnen en soldaten de citadel van Antwerpen. Willem I verkreeg gunstiger voorwaarden met de vierentwintig artikelen van oktober 1831 maar deze sloeg hij af. Franse troepen namen de citadel wekenlang onder vuur en in december 1832 viel de stad in Franse handen. Nederland erkende de Belgische onafhankelijkheid pas in 1839, bij het Verdrag van Lon-den, na een lange en kostbare volhardingspolitiek. In het verdrag van Maastricht (1843) werd de grens tussen België en Nederland vast-gesteld.
Gevolgen van de scheuring
Economische gevolgen
Het separatisme dat leidde tot de Belgische secessie was voor de belangrijkste industriestad Gent een catastrofe. In 1832 verwerkte de Gentse textielnijverheid nog slechts 2 miljoen kg katoen, tegenover 7,5 miljoen kg in 1829. De meeste arbeiders waren als direct gevolg van de Belgische afscheuring werkloos geworden en de anderen verdienden nog amper 30% van hun loon uit 1829.
In de havenstad Antwerpen was de ramp nog groter. In 1829 bedroeg het scheepvaartverkeer in de haven 1028 schepen en 129.000 ton. Antwerpen verstouwde dat jaar zelfs dubbel zoveel goederen als Rotterdam en Amsterdam samen. In 1831 was het aantal schepen teruggevallen tot 398, en de handel met de koloniën herleid tot nul.
Culturele gevolgen
Onder het bewind van Willem I verdubbelde het aantal lagereschoolkinderen van 150.000 tot 300.000 dankzij de oprichting van 1500 nieuwe scholen. Omdat evenwel iedereen les kreeg in de volkstaal betekende dit dat in heel Vlaanderen(Brussel inbegrepen) alle scholie-ren 'onderworpen' werden aan Nederlandstalig onderwijs. Eén der eerste daden van het Voorlopig Bewind was dan ook de afschaffing van álle openbare scholen in België, met uitzondering v.d.Franstalige universiteiten van Gent en Luik die dienden om de nieuwe elites op te leiden. Er werd door de Belgische staat een politiek van verfransing gevoerd die tot de dag van vandaag voelbaar is. Zo werd Brussel
grotendeels verfranst en was de volledige ambtenarij (ook in Nederlandstalig Vlaanderen en Brussel) tot een eind in de twintigste eeuw volledig Frans. Het Nederlands werd als een samenraapsel van dialecten behandeld en niet als een taal die respect verdiende. Dit cul-tuurimperialisme leidde tot het ontstaan van de Vlaamse Beweging.
Repressie
Reeds snel na de Belgische Revolutie bleek een grote groep mensen twijfels te hebben bij hun nieuwe vaderland. Proteststemmen kwa-men vooral van Vlaamse kant, bijvoorbeeld in de regio rond Gent, waar de textielindustrie zwaar te lijden had onder de nieuwe politieke situatie. Dit werd bekend onder de naam orangisme. Ook industriële steden, zoals Luik, hadden ook een grote orangistische partij. In de jaren 1831-1834 werden deze orangisten door knokploegen geplunderd en verjaagd. Tegen de plundering in april 1834 werd vrijwel niet opgetreden, maar gaven in het buitenland een slechte indruk omdat ze wel in de pers vermeld werden. In 1834 verbood minister van Jus-titie Joseph Lebeau zelfs het publiekelijk uitdrukken van orangisme. De jonge staat leek wel een oord van anarchie, en ook binnenlands werd het gebrek aan ordehandhaving voor het indijken van deze protestmarsen aangeklaagd. Hierna gingen de orangisten ondergronds om na 1839 het verzet op te geven.
Nationale vorming
Juist de volhardingspolitiek van Willem I zorgde voor een druk die voorlopig het unionisme stand deed houden. Hierdoor lag de nadruk niet op het religieuze, maar kon men werken aan natievorming. Door de voortdurende vijandschap van Nederland kon een nationaal besef
ook sterker groeien. Andersom gold dit ook voor Nederland, waar Willem I jarenlang vrijwel geen oppositie meer had.
Europa
De Belgische omwenteling was een van de vele conflicten die tussen 1830 en 1832 het conservatieve systeem van 1815 bedreigden dat in Europa een machtsevenwicht moest brengen en de revolutionaire gedachte in moest dammen. De ligging van de jonge staat was dusdanig dat deze een verstorende invloed had op de bestaande verhoudingen. Een nieuwe Europese oorlog lag daardoor binnen de mogelijkheden en het zou jaren duren voordat de grootmachten België zouden accepteren als vaststaand feit. Omdat Willem I ervan uitging dat België een Europese oorlog niet als zelfstandige staat zou overleven, bleef hij vasthouden aan zijn volhardingspolitiek.
Zie ook
-
Voor de roman van Hendrik Conscience over deze revolutie, zie De omwenteling van 1830
Literatuur
-
Recueil des pièces diplomatiques aux affaires de la Hollande et de la Belgique en 1830 et 1831, Den Haag, 1831-1833
-
Papers relative to the Affairs of Belgium, Londen, 1833
-
Recueil des rapports et autres pièces diplomatiques imprimés par ordre du Congrès National et de la Chambre des Représentants (1831-1883), Brussel
-
Louis DE POTTER, De Belgische omwenteling, 1828-1839, Dordrecht, 1840.
-
E. HUYTTENS, Discussions du Congrès National de Belgique, 1830-1831, Brussel, 1844-1845
-
Th. JUSTE, Le Congrès National, Brussel, 1880
-
W. J. KNOOP, Herinneringen aan de Belgische omwenteling van 1830, ’s Gravenhage, 1886
-
.W. P. SAUTYN KLUIT, "Dagbladvervolgingen in België, 1815–1830." Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 6 (1892): 307-394, Amsterdam, 1891
-
Charles TERLINDEN, Guillaume Ier, roi des Pays-Bas et l'Eglise Catholique en Belgique, Brussel, 1906
-
H. VAN KALKEN, Histoire du royaume des Pays-Bas et de la révolution de 1830, Brussel, 1910
-
C. BUFFIN, Mémoires et documents inédits sur la Révolution belge et la Compagne des Dix Jours (1830-1851), Commission royale d'histoire, Brussel, 1912
-
Emile BANNING, Les traités de 1815 et la Belgique, Brussel/Parijs, 1919
-
Louis DE LICHTERVELDE, Le Congrès National de 1830. Etudes et portraits, Brussel, 1922
-
Louis DE LICHTERVELDE, Les premiers jours du règne de Léopold Ier, in: Revue générale, 1927
-
P. HARSIN, Essai sur l'opinion publique en Belgique de 1815 à 1830, Charleroi, 1930
-
Fl. DE LANNOY, Histoire diplomatique de l'indépendance belge, Brussel, 1930
-
R. STEINMETZ, Englands Anteil an der Trennung der Niederlände 1830, Den Haag, 1930
-
Gerard KNUVELDER, Het rampjaar 1830; Paul Brand, Hilversum, 1930.
-
F. MARNEFFE, Le pétitionnement belge pour le redressement des griefs (1828-1830), in: Revue Belge de Philologie et d'Histoire, 1933
-
R. DEMOULIN, Les Journées de septembre 1830 à Bruxelles et en province, Luik, 1934
-
R. DEMOULIN, Documents relatifs à la Révolution belge de 1830, in: Bulletin de la Commission royale d'histoire, 1935
-
C. GERRETSON, Muiterij en Scheuring, Antwerpen, 1936
-
H. T. COLENBRANDER, De Belgische Omwenteling, Den Haag, 1936
-
R. DEMOULIN, Guillaume Ier et la transformation économique des provinces belges, 1815-1830, Luik, 1938
-
Albert DE JONGHE, De taalpolitiek van koning Willem I in de Nederlanden (1814-1830), Brussel, 1943
-
J. WILLEQUET, 1830, Naissance de l'Etat belge, Parijs, 1945
-
P. OUD, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830), Zwolle, 1947-1948
-
Carlo BRONNE, L'Amalgame. La Belgique de 1814 à 1830, Brussel, 1948
-
A. SIMON, L'Eglise catholique et les débats de la Belgique indépendante, Wetteren, 1949
-
Arnold SMITS, 1830. Scheuring in de Nederlanden, Brugge, 1950 (2 delen) en Heule, 1983 (4 delen)
-
R. AUBERT, L'attitude des catholiques belges lors de l'élaboration de la Constitution, in: Collectanea Mechliniensia, 1950
-
Jean STENGERS, Sentiment national, sentiment orangiste et sentiment français à l'aube de notre indépendance, in: Revue belge de Philologie et d'Histoire, 1950-1951.
-
.Lode WILS. "Vlaams en Hollands in het Verenigd Koninkrijk." Dietsche Warande en Belfort 101 (1956): 527-536; Antwerpen, 1956.
-
J. A. BENTLEY, Belgium and Poland in international relations, 1830-1831, Den Haag, 1960
-
W. VAN DEN STEENE, De Belgische Grondwetscommissie (oktober-november 1830). Tekst van haar notulen en ontstaan van de Belgische Grondwet, Brussel, 1963
-
Theo LUYCKX, Politieke geschiedenis van België van 1789 tot heden, Brussel/Amsterdam, 1964
-
A. J. VERMEERSCH, Vereniging en Revolutie. De Nederlanden 1814-1830, Bussum, 1970.
-
M. BOLOGNE, De proletarische opstand van 1830 in België, Leuven, 1979.
-
Jerzy LUKASZEWSKI Les révolutions belge et polonaise 1830-1831, Brugge, 1980
-
J. P. NATER, De tiendaagse veldtocht: de Belgische opstand 1830/1831, Haarlem, 1980.
-
Lode WILS, De Groot – Nederlandse geschiedschrijving, Leuven, 1984.
-
J. S. FISHMAN, Diplomacy and revolution: the London conference of 1830 and the Belgian revolt, Amsterdam, 1988.
-
Els WITTE, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, 1990.
-
Lode WILS, Vlaanderen, België, Groot-Nederland: mythe en geschiedenis, Leuven, 1994.
-
Xavier MABILLE, Histoire politique de la Belgique, Crisp, Brussel, 1997
-
Lode WILS, De Belgische Revolutie en de natievorming, in: Wetenschappelijke tijdingen, 2001.
-
E. PEETERS, Het labyrint van het verleden. Natie, vrijheid en geweld in de Belgische geschiedschrijving 1787-1850, Leuven, 2003.
-
J. JANSSENS, De helden van 1830: Feiten & mythes, Antwerpen, 2005.
-
R. VAN OPBROECKE, België: de geboorte van een staat, Roeselare, 2005.
-
F. JUDO, & S. VAN DE PERRE, (red.), De prijs van de scheiding: het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1830-1839), Kapellen, 2006
-
Rietbergen, P.J.A.N.; Verschaffel, T. (2006): De erfenis van 1830, Acco, Leuven.
-
Gita DENECKERE, Leopold I, de eerste koning van Europa, Antwerpen, 2012.
Gebruikte bronnen
-
Blok, D.P. (red) et al (1977-1983): Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem,
-
Blom, J.C.H., Lamberts, E. (red) (2006): Geschiedenis van de Nederlanden, HBuitgevers, Baarn,
-
Helmut Gaus (2007): Alexandre Gendebien en de organisatie van de Belgische revolutie van 1830, Academia Press, Gent,
-
Kossmann, E.H. (1984): De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België, Elsevier, Amsterdam/Brussel,
-
Witte, E. (2006): De Constructie van België, 1828-1847, Lannoo.
Bronnen, noten en/of referenties
-
Omhoog↑ Homan, G.D. (1978) Nederland in de Napoleontische Tijd 1795-1815, p. 171-172.