top of page
Je mag hem gerust de internationale ambassadeur van het Franse lied noemen. Ik leerde Charles Aznavour kennen toen ik in 1962 voor de eerste keer het liedje Et pourtant hoorde dat iets later in Amerika een hit werd voor Steve Lawrence als Yet I Know. Ik pikte rond die periode op de Nederlandse ra-dio vaak Corry Brokken op met haar versie van La Mamma en het was Willem Duys die ons diets maakte dat het een chanson was van monsieur Charles. In 1962 klommen Les Compagnons de la Chanson in de hitlijsten met Les Comédiens, ook al een nummer van Aznavour. Jaren later geraakte mijn echtgenote verknocht aan wellicht het mooiste lied dat hij ooit geschreven heeft Non je n’ai rien oublié. Hij zou de Franse dichter worden van een nieuw tijdperk. Hij gaf het Franse chanson een andere invalshoek: hij beschrijft het leven zoals het is, hij zingt over de man in de straat, over echte emoties, pijn en geluk. Hem vastpinnen op één lied zou zonde zijn, dus daar begin ik niet aan. Wel aan het overzicht van een méér dan rijk gevulde carrière. Het had niet veel gescheeld of Charles was in Amerika geboren. Hij kwam de 22ste mei 1924 als Shahnour Varenagh Aznavourian in Parijs ter wereld terwijl zijn ouders daar wachtten op een visum voor de U.S.A.Ze waren Armenië ontvlucht op zoek naar een betere toekomst. Die kleine hield hen dus in Parijs,
ze hadden geen andere keuze.Papa Micha stak zonder jammeren de handen uit de mouwen en begon een klein eethuis in de Franse hoofdstad. Er verble-
ven in die tijd nogal wat vluchtelingen uit Centraal-Europa in Parijs en Micha probeerde die op zijn manier te entertainen. Hijzelf was een niet onaar-dige bariton en mama Knar speelde de voortreffelijke gastvrouw. Zo hing er toch iets van een thuisgevoel in hun restaurant. Maar lang bleef de zon daar niet schijnen, want de donkere wolken van de recessie hingen in 1929 ook boven hun eethuis en ze konden niet anders dan de zaak sluiten. Ze von-den een onderkomen in de rue Cardinal-Lemoine, vlak tegen de school waar Charles als leerling in 1933 werd ingeschreven. Naar het voorbeeld van zijn moeder wil Charles acteur worden. Hij gaat lessen volgen en mag al snel in enkele stukken meespelen. Ook liggen er enkele rollen in een aantal films voor hem weggelegd. Wanneer zijn vader zich in 1939 bij het Franse leger aansluit, zit er voor Charles niets anders op dan zijn theaterambities op te bergen en voor de kost te gaan zorgen. Hij treedt al zingend op in cabarets en clubs in Pigalle en Montparnasse. Naast het acteren heeft hij op de Ecole du Spectacle piano leren spelen en notenleer. Dat helpt hem bij de keuze van een nieuwe job. Hij heeft nochtans niet de looks van een romanti-sche crooner. Hij is klein, heeft een grote neus en zware wenkbrauwen. Een jaar of twee later leert hij in de “Club de la Chanson” Pierre Roche kennen. Ze ontdekken hun gezamenlijke interesse voor muziek. Pierre schrijft in zijn vrije tijd liedjes en hij weet Charles warm te maken samen een duo op te richten. Ook Charles ontdekt dat hij kan schrijven. Teksten liggen hem het best. Hij verwerkt zijn ideeën tot kleine theaterstukjes die op muziek wor-den gezet. Zo kan hij ook zijn ziel als acteur in de liedjes die hij componeert kwijt. Hun optreden is meteen een succes. Voor de Deense artiest Georges Ulmer schrijven ze J’ai bu dat in 1947 met Le Grand Prix du Disque wordt onderscheiden. Van dan af gaat het vrij snel. Ze ontmoeten hun idolen Edith Piaf en Charles Trenet die hen stimuleren in het schrijven van hun eigen chansons. In 1946 trouwt Charles met zijn vriendin Micheline, een jaar later gezegend met de geboorte van hun dochter Séda. Met dank aan de relaties van Trenet en Piaf krijgen Charles en Pierre eind 1949 een lange reeks op-tredens in Montreal opgediend. Piaf is niet zo tuk op Pierre en vindt dat Aznavour hem de rug moet toekeren, maar Charles is zeer trouw. Wanneer hij samen met Piaf in New York is waar zij in “The Versailles” een reeks optredens geeft, wil hij doorreizen naar Canada om daar Pierre op te zoeken, maar Piaf verbiedt hem dat. Zij is erg blij wanneer zij hoort dat Pierre Roche intussen gehuwd is met de Canadese zangeres Aglaé die niet naar Fran-krijk wil verhuizen en dus blijft Pierre in Canada achter. Aznavour heeft besloten voortaan in zijn eentje op te treden. Die solo-optredens zijn geen lachertje. Het publiek lust hem niet. Ze vinden hem fysiek niet aantrekkelijk en hij heeft ook geen aangename stem, maar zijn liedjes gaan erin als zoete koek. Hij wordt ontdekt door Franse sterren zoals Patachou, Mistinguett en Juliette Gréco die al eerder het nummer Je hais les dimanches had opgenomen. Hij levert eveneens chansons aan Gilbert Bécaud. Zij zullen in de jaren die volgen ook samen schrijven: La Ville, Viens, Rentre chez toi et pleure. Ook Piaf heeft zijn talent ontdekt. Zij heeft tijdens hun bezoek aan zijn neusoperatie betaald zodat hij er wat aantrekkelijker uitziet. In ruil daarvoor vraagt zij hem een bewerking te maken van de Amerikaanse song Jezebel, in die tijd een hit voor Frankie Laine. Acht jaar lang zal Aznavour tot haar vaste entourage behoren. Er is zelfs een moment dat hij in haar voorprogramma optreedt, dat hij haar lichtinstallatie afstelt, haar microfoon uittest enz…Van haar leert hij vooral zichzelf te blijven tijdens zijn optredens, niet in de huid van iemand anders te kruipen. Het publiek neemt dat na-melijk niet, je moet eerlijk blijven. Dat het ooit tot een vermeende liefdesrelatie tussen hem en Edith is gekomen, wordt met klem ontkend, ook door Piafs boezemvriendin Simone Berteaut die daar aandacht aan besteedt in haar boek “Piaf, non je ne regrette rien” dat in 1969 bij uitgeverij Laffont in Parijs verschijnt onder de Franse titel Piaf.Na de geboorte van zijn zoon Charles, trekt hij op tournee in Noord-Afrika. Dat wordt wel een meevaller en vooral een goede leerschool. Hij zakt terug af naar Parijs wanneer hij een contract op de kop kan tikken voor een optreden in de “Alhambra”. Hij heeft intussen veel ervaring opgedaan en een repertoire opgebouwd, bestaande uit zo’n dertig eigen songs. Ook de “Olympia” in Parijs wenkt. De journalisten zien hem niet meteen zitten en zullen dat ook nooit echt, maar het Franse publiek is duidelijk weg van hem. Zijn succes kent wel een schaduwzijde, want zijn eerste huwelijk strandt. Hij trouwt in 1956 met Evelyne Plessis. Ze krijgen vrij snel een zoon, Patrick. Hij krijgt ook de kans zijn zelfgeschreven chansons op plaat te zetten: Parce Que, Après l’amour en Sur ma vie dat we mogen beschouwen als de start van zijn fenomenale carrière. Van dan af aan mogen we spreken van een typische en herkenbare Aznavourstijl. Almaar meer vinden we hem in het theater. Op het podium voelt hij zich al zing-end de koning te rijk. In 1956 ontmoet hij George Garvarentz, net zoals hij van Armeense afkomst. Ze gaan close samenwerken. In 1957 staat Charles opnieuw in de “Alhambra” en de “Olympia”. Hier bij ons zijn we dat na al die jaren misschien uit het oog verloren, maar Aznavour ontpopt zich tot een degelijk en gewaardeerd acteur. Hij sluit een platendeal met Barclay en brengt in 1957 het album “Bravos du Music-Hall” op de markt met daarop het swingende Pour faire une jam. Het gros van de liedjes heeft hij zelf geschreven, een paar samen met Pierre Roche. In 1958 schittert hij in de film “La tête contre les murs” van regisseur Georges Franju. Datzelfde jaar is er de elpee ”C’est ça” met daarop La ville dat hij samen met Gilbert Bécaud heeft geschreven. Hij had hem voor de eerste keer al zes jaar eerder ontmoet. Achteraf beschouwd, staan er op deze langspeler geen echte uitschieters. Het jaar nadien nodigt François Truffaut hem uit voor zijn film “Tirez sur le pianiste”. Opvallend is dat deze prent ook een filmhit wordt in Amerika. Dat is voor zijn carrière graag meegenomen. Hij mag zijn vocale kunnen etaleren in de befaamde “Carnegie Hall” in New York. Hij beheerst de Engelse taal een beetje en durft die stap te wagen. Live Magazine omschrijft hem als the show business phenomenon of the decade. Gemotiveerd door de talrijke positieve reacties trekt Aznavour de halve wereld rond: Griekenland, Afrika, Rusland, Turkije… In 1960 is er het album Je m’ voyais déjà. Naar een Rus-sische traditional schrijft hij Les deux guitaresen de klassieker Tu t’laisses aller. Hij wordt op deze plaat bijgestaan door het orkest van Paul Mauriat. Dan is er de elpee “Il faut savoir”. De titelsong lanceert hem definitief als een van Frankrijks beste chansonniers. Ook nu weer wordt hij bijgestaan door het orkest van Paul Mauriat. In 1962 schrijft hij samen met Georges Garvarentz het al eerder genoemde Et pourtant dat ook te horen is op zijn elpee “La Mamma”. Sinds die langspeler ben ik al die jaren verliefd gebleven op het lied Je t’attends dat hij samen met Gilbert Bécaud had geschreven. IJzer-sterk is deze plaat ook door het nummer J’aime Paris au mois de Mai en Plus bleu que le bleu de tes yeux. Opnieuw is Paul Mauriat v.d.partij. Charles presenteert ons eveneens op deze plaat een chanson dat tot een heuse klassieker zal uitgroeien La Mamma. In Nederland geraakt hij met de singlever-sie tot op de derde plaats van de top veertig in de lente van 1964. Een jaar eerder was het voor hem bij onze noorderburen al behoorlijk raak met For me… formidable te horen op de elpee “Qui?”. Op die plaat staat een liedje dat in de Franse hitlijsten opduikt Donne tes seize ans. Dat album staat nog altijd als een huis dankzij chansons zoals Bon anniversaire en Tu exagères. 1964 kondigt de geboorte aan van Charles’ elpee ”Hier Encore” met naast die hit nog een ander nummer dat vaak over de radio te horen is Que c’est triste Venise, een chanson dat hij samen met Françoise Dorin heeft ge-schreven. We schuiven op naar 1965 wanneer hij zijn fans in de Olympia trakteert op een rist shows die in het totaal twaalf weken in beslag nemen. Hij is op dat moment in Parijs the talk of the town. Hij knoopt daar een optreden in de film “Paris au mois d’Août” van Pierre Granier-Deferre aan vast en verbluft vriend en vijand met zijn musical “Monsieur Carnaval”. In deze musical duikt het liedje La bohème op dat een regelrechte evergreen wordt. Aznavour schrijft het nummer samen met Jacques Plante. In de musical zelf werd het gezongen door Georges Guétary. Het is voor de hand liggend dat dat nummer de titelsong wordt van zijn nieuwe langspeler met daarnaast het voortreffelijke Paris au mois d’Août en Je t’aime comme ça. In Amerika worden zijn liedjes gecoverd door Bing Crosby, Frank Sinatra en Cher. In diverse interviews omschrijft hij zichzelf als “un tâcheron”, een ploeteraar die met woorden zwoegt tot er iets fatsoenlijks op papier staat waarmee hij aangeeft dat chansonnier zijn geen gemakkelijke stiel is. Hij denkt daarbij aan zijn collega Georges Brassens die hem ooit vertelde dat hij zich in zijn kelder opsloot om daar op zijn orgeltje liedjes te schrijven en aan Charles Trenet die elke ochtend trouw achter zijn schrijftafel ging zitten. Dat jaar neemt hij de langspeler“Charles Aznavour 65″ op ook deze keer weer samen met het orkest van Paul Mauriat. We onthouden vooral de nummers Reste, Une enfant en A tout jamais al hebben we veel beter werk van hem gehoord. Het tempo waarin hij optreedt en liedjes schrijft, ligt zeer hoog. In 1966 is er als goedmaker de elpee “De t’avoir aimée” met naast de dromerige titel-song het trieste Et moi dans mon coin en Je ne peux pas rentrer chez moi. Aznavour blijft acteren combineren met zingen. Het chanson is zijn “amour nécessaire”. Daarzonder kan en wil hij niet leven. Het filmen beschouwt hij als zijn maîtresse. Live optreden is ook niet altijd je dat. Je staat haast al-leen op een podium en je gaat ook in je eentje terug naar huis. Dan is er steeds die leemte: het applaus en je publiek dat je mist. Er is ook in de jaren zestig die constante druk om hits te scoren, elke elpee moet een voltreffer worden en dat lukte niet altijd. Zo is er in 1967 onder meer de langspeler “Entre deux rêves”, een plaat die niet echt opviel, laat staan ons is bijgebleven. Qua huwelijkstrouw neemt Aznavour het blijkbaar niet zo nauw. In 1968 trouwt hij voor de derde maal, deze keer met de Zweedse Ulla Thorsell. Hij vindt het de moeite waard, en hij kan het zich intussen permitteren, in Las Vegas te trouwen. Het jaar nadien krijgt hij in Amerika een award van The Association of American Songwriters and Composers. Voor het liedje Hier Encore krijgt hij in zijn thuisland “La Médaille Vermeil”. Datzelfde jaar wordt zijn derde huwelijk gezegend met de geboorte van zijn dochter Katia. Al-maar vaker wordt hij in de pers de Franse Frank Sinatra genoemd en die vergelijking zint hem wel al komt hij qua stembereik niet eens in de buurt van The Voice. Niet dat Aznavour zijn succes in de schoot kreeg geworpen. Hij vindt nog steeds dat hij harder heeft moeten werken dan Gilbert Bécaud of Yves Montand om er een paar te noemen. Hij heeft zich in de loop van zijn carrière voortdurend intens moeten inzetten. Hij timmerde ettelijke jaren aan de weg vooraleer hij pas echt doorbrak en gewaardeerd werd. Hij is ervan overtuigd dat hij zich als zoon van immigranten harder moest bewijzen. Hij wou ook geen genoegen nemen met één hit. Voor hem was het erop of eronder met de top als enige voldoening. Maar de weg naar die top was hard. Hij herinnnert zich als geen ander hoe hij talrijke fluitconcerten moest doorstaan omdat het publiek hem eerst niet wilde waarderen en vooral niet begrijpen. Zijn stem was niet meteen moeders mooiste. Er werd zelfs met bierflesjes naar het podium gegooid. Hij noemt zijn beginjaren dan ook “les années de vaches maigres”. Maar die hebben hem gehard, hebben hem een staalhard karakter bezorgd en daarmee kan hij bergen verzetten. Telkens weer, met elke nieuwe plaat en met elk optreden wil Aznavour zich bewijzen. Hij heeft een enorm gevoel van eigenwaarde en is daardoor ook een fier mens, iemand die apetrots is op zijn prestaties, maar ook iemand die veel van zichzelf eist. Dat verklaart ook dat hij platen blijft opnemen en, ondanks zijn hoge leeftijd, blijft optreden. Hij mag dan ijdel zijn, hij is nooit tevreden. Het kan altijd beter. Met die inzet begint hij aan zijn biografie “Aznavour par Aznavour”. Hij verhuist voor een tijdje naar Amerika en geeft een compleet andere draai aan zijn chansons. Hij vertrekt niet meer vanuit zijn eigen leefwereld, maar kijkt naar de wereld om zich heen zoals in Le temps des loups, Mourir d’aimer en Comme ils disent waarin hij het thema van de homo-seksualiteit durft te bezingen. Na succesrijke optredens in Amerika, onder meer op Broadway, keert hij in 1971 naar Parijs terug. Enkele maanden later wordt zijn dochter Misha geboren. Er is ook de geboorte van het album “Idiote je t’aime…” Samen met zijn schoonbroer George Garvarentz – die was in 1965 met Charles’ zuster Aida Aznavourian getrouwd – schrijft hij het onnavolgbare Non je n’ai rien oublié, volgens zijn fans zowat het mooiste dat hij ooit heeft ingeblikt. Een lied om u tegen te zeggen. Dat chanson heeft veel te danken aan de arrangementen van Christian Gaubert en Claude Denjean. Op die plaat staat eveneens het opvallende Les plaisirs démodés, een song die uptempo begint en dan overgaat in een rustige slowfox. Het nummer is een single en een bewerking méér dan waard. Dat rustige gedeelte wordt apart ook bekend als The old fashioned way. Met die versie staat hij de derde november 1973 op 18 in de Belgische top dertig waar hij twee jaar eerder op negen had staan pronken met Yesterday when I was young, de Engelstalige versie van Hier Encore. The old fashioned way wordt een bescheiden meevaller in de Britse hitlijsten al moet hij daar genoegen nemen met de achtendertigste plaats. Optreden blijft hij doen met veel zin en evenveel goesting. Een liedje voor de vijfhonderdste keer zingen, deert hem niet. Het zijn zijn kinderen die hij met graagte blijft etaleren. Kritiek heeft hij na al die jaren naast zich neer leren te leggen. Hij weet best wel wanneer iets niet juist zit of wanneer iets tegenvalt. Daar heeft hij het oordeel van anderen niet voor nodig. De 22ste juni 1974 staat Charles Aznavour tot zijn eigen verbazing op één in de Britse top veertig metShe. Dat jaar ging op de Britse televisie de dramareeks “Seven faces of woman” naar een idee van Richard Doubleday van start. Richard was voordien al producer geweest van de populaire tv-reeks “Coronation street” en van de serie “A family at war”. Voor “Seven faces of woman” zouden enkele schrijvers zeven toneelstukken aanleveren waarin telkens het leven van één vrouw werd belicht. De reeks begon met “A wish for Wally’s mother” en eindigde met “Cherryripe and the lugworm digger” (later zou nog een tweede serie worden uitgewerkt). De producer had een muzikale link nodig die die zeven delen aan mekaar koppelt. Voor de soundtrack werd een beroep gedaan op Herbert Kretzmer, een journalist die eveneens als liedjesschrijver werkzaam was. Hij schreef reportages voor The Daily Express en leverde daarnaast liedjes voor het be-roemde BBC-satireprogramma “That was the week that was. Hij schreef ook teksten voor de musicals “The Four Musketeers”, “Martin Guerre” en “Les misérables”. De verantwoordelijke producer van “Seven faces of woman” wou dat Herbert Kretzmer een song schreef die als begingeneriek kon dienen, gezongen door Marlène Dietrich, maar dat vond Herbert niet zo’n goed idee. Hij vond dat een vrouw niet over een vrouw hoorde te zingen, ze hadden een zanger nodig, iemand met een rijpe stem en zo kwamen ze bij Charles Aznavour terecht. Voor de reeks mocht het melodietje niet te lang duren, niet langer dan de begingeneriek. Dat bleek niet langer dan vijfendertig seconden te zijn. Maar toen die song een succes bleek te worden, was er een single-versie nodig en omdat Charles Aznavour druk met zijn tournee bezig was, duurde het even vooraleer hij de melodie volledig had uitgeschreven zodat Herbert er een toepasselijke tekst bij kon verzinnen. Toen Charles, Herbert de eerste noot liet horen, schoot hem meteen het woord she door het hoofd en de rest was bijna kinderspel. In 1974 wordt She een nummer 1 in Engeland. Charles wordt daarmee de oudste zanger die tot dan ooit een num-mer 1 scoorde in Engeland. Maar She wordt geen succes in Frankrijk noch in Amerika. Toch zou Aznavour She in diverse talen opnemen: Frans, Engels, Italiaans, Spaans en Duits. Voor de film Notting Hill (1999) zingt Elvis Costello van She een versie in die zowel aan het begin als aan het einde van de film te horen is. Behoorlijk wat airplay geniet het nummer Mes emmerdes dat we terugvinden op het album “Voilà que tu reviens” dat in 1976 wordt uitgebracht met daarop als uitschieters bewerkingen van Par Gourmandise, Et Pourtant, Que c’est triste Venise en Ils sont tombés. In het kielzog van het succes van She trekt Aznavour naar Engeland om daar een aantal van zijn bekendste songs in het Engels in te zingen: How sad Venice can be, HappyAnniversary, And In My Chair, There Is a Time…Aznavour blijft gretig reageren wanneer hem een filmrol wordt aangeboden. Hij wil als acteur ook almaar beter uit de verf komen. In het totaal speelt hij in méér dan zestig films waarvan we onthouden: “Candy” van Christian Marquand, “Le tambour” van David Bennent, “Les fantômes du Chapelier” van Claude Chabrol, “Edith et Marcel” van Claude Lelouch die ook met Aznavour “Vive la vie” draaide. Voorts “Les années campagne” van Philippe Leriche, “Vendetta” van Dennis Berry, “Mon colonel” van Laurent Herbiet en “Un homme et son chien” van Francis Huster. Zo fier als aan pauw is hij wanneer hij verneemt dat Ray Charles zijn tanden in La Mamma heeft gezet en zo blij als een kind wanneer Bing Crosby hem laat weten dat hij Yesterday when I was young heeft ingezongen. In 1980 laat hij het Parijse publiek horen dat hij het zingen nog niet verleerd is en geeft een rist opmerkelijke concerten in de “Olympia”. Drie jaar later komt er een einde aan zijn samenwerking met platenfirma Bar-clay. Hij sluit pas twee jaar nadien een nieuwe deal en wel met platenfirma Trema die besluiten zijn vroegere albums op cd uit te brengen. Tegelijkertijd verrast hij zijn fans met een nieuw album met daarop het nummer Les Emigrants en het wat beter in het gehoor liggende Embrasse-moi en Toi contre moi. Het schrijven samen met Georges Garvarentz klikt nog altijd. 1988 staat hij nog maar eens op de planken van het “Palais des Congrès” waar hij laat horen waarom hij al zoveel jaren meedraait. Datzelfde jaar richt hij de stichting “Aznavour pour L’Arménie” op. Het noorden van Armenië wordt door een aardbeving zwaar getroffen. Ook al is hij in hart en nieren een Fransman, zijn geboortegrond draagt hij in zijn hart steeds mee. Hij heeft hard gestreden om de genocide van 1915-1916 door de Franse regering en het Europees parlement te doen erkennen. In 1975 herdenkt hij de zestigste ver-jaring van die Armeense genocide in het lied Ils sont tombés. Turkije wordt voor deze gruwelijke daad verantwoordelijk gesteld al zijn ze dat al die tijd blijven ontkennen. Daarom dat hij meteen ja zei toen de Canadees-Armeense cineast Atom Egoyan hem vroeg de rol van Edouard Saroyan te vertolken in de film “Ararat”. Deze film probeert een beeld te schetsen van de sporen die de Turkse genocide in Armenië heeft achtergelaten. Aznavour heeft geen enkele behoefte om naar zijn geboortegrond terug te keren. “We hebben ons aangepast, we hebben onze vaste stek gevonden en dat geldt voor velen van mijn landgenoten. Het is goed zo! Mochten de Turken toegeven dat ze fout waren, dan was het nog beter. Dat zou vele wonden helpen gene-zen”, aldus Charles Aznavour die het in vele van zijn chansons regelmatig over de trieste dingen in het leven heeft, maar ondanks die teleurstellingen vaak een uitweg ziet. Er klinkt ook vaak melancholie in zijn liedjes, spijt om de dingen die voorbij zijn en nooit meer weerkeren. In 1991 wordt zijn boek “Des mots à l’affiche” gepubliceerd met daarin een selectie van zijn bekendste teksten en chansons. Steeds op zoek naar een goede investering koopt hij in 1992 de Raoul Bretoncollectie waardoor hij eigenaar wordt van een rist parels van de Franse muziek waaronder liedjes van Edith Piaf en Charles Trenet. De 19de maart 1993 overlijdt George Garvarentz. Naast de vele chansons die hij samen met zijn schoonbroer Charles schreef, componeerde hij de muziek voor méér dan 150 films. Het jaar voordien had hij nog samengewerkt aan het album “Aznavour 92″ en nam hij de artistieke verantwoorde-lijkheid voor zijn rekening. We onthouden Napoli chante en On ne veut plus de nous ici. Twee jaar later tekent hij een contract met platenfirma EMI die besluiten een cd-box op de markt te brengen. Na een grondige selectie en een al even grondige voorbereiding worden in 1996 dertig cd’s uitgebracht met daarin de heruitgave van zijn belangrijkste elpees. Hij verschijnt op de cover van het bekende Amerikaanse muziektijdschrift Billboard, een op-vallende prestatie voor een Franse artiest. In 1998 is er de in het oor springende cd “Jazznavour” met daarop jazzy bewerkingen van een aantal van zijn bekendste chansons zoals: De t’avoir aimée, Mes emmerdes, She en For me formidable. Hij wordt bijgestaan door een handvol gerenommeerde na-men: Dianne Reeves, Michel Petrucciani en Richard Galliano. In de nasleep van wat problemen met zijn gezondheid en een zwaar auto-ongeval beslist Aznavour het wat stilletjesaan te gaan doen. Hij neemt afscheid van zijn fans in Quebec en beslist in de maand oktober 2000 in Parijs er voorgoed mee op te houden, maar tegen die tijd is zijn afscheidstournee goed voor zo’n 180 concerten. Hij lanceert dat jaar zelfs nog een nieuwe musical ”Lautrec”
over de Franse kunstenaar Toulouse-Lautrec. De nummers Quand tu m’aimes en Je ne savais pas uit deze musical zijn ook te horen op zijn nieuwste cd “Aznavour 2000″. Als hommage aan de overleden Dalida schrijft hij De la scène à la Seine. De achtste oktober 2001 benoemt president Jacques Chirac hem tot Commandeur de l’Ordre du Mérite tijdens een speciale gelegenheid op het Elysée. Enkele maanden eerder mag hij met trots vernemen dat de Franse regering de Armeense genocide heeft erkend. Hij uit in het openbaar zijn ongenoegen over de opkomst van de rechtse extremist Jean- Marie Le Pen. In de maand september van 2003 presenteert hij zijn memoires in het boek “Le temps des avants” en trakteert ons op het album “Je voyage”.
Negentig procent van de liedjes schrijft hij zelf. Het nummer dat me daarvan het meest is bijgebleven is Lisboa en ook het lekker swingende La Criti-que. Van de 16de april tot en met de 22ste mei 2004 viert hij samen met zijn fans zijn tachtigste verjaardag in het “Palais des Congrès”. Hij denkt al lang niet meer aan afscheid nemen. Hij heeft eens zitten rekenen en komt tot de vaststelling dat hij zo’n driehonderdvijftig liedjes in het Frans heeft opgenomen, honderdvijftig in het Engels , negen albums in het Spaans, zeven in het Duits… en ga zo nog maar even door. Hij mag als cadeau voor zijn tachtigste verjaardag van zijn platenfirma een duettenalbum inblikken. Hij krijgt daarbij de steun van onder anderen Line Renaud, Nana Mouskouri en Florent Pagny. Dat bevalt hem zo goed dat hij aan zijn cd ”Insolitement vôtre” dat hij in 2005 opneemt zeven duetten toevoegt. Zo horen we hem vo-caal in duel met Isabelle Boulay, Serge Lama, Annie Cordy en zijn dochter Katia Aznavour. Nog steeds vindt hij de courage om opnieuw de studio in te trekken. In oktober 2006 logeert hij twee weken na mekaar in de “Egrem Studio” in Havana waar hij samen met de Cubaanse componist Jesus Valdès de cd “Colore ma vie” voorbereidt. Van chachacha over calypso tot en met mambo, dat zijn de ingrediënten die zijn album kruiden al reserveert hij een integer moment voor het lied Tendre Arménie. Als ambassadeur van zijn land organiseert hij nog maar eens een benefietconcert, deze keer de 17de februari 2007 in “L’Opéra Garnier” in Parijs met aan zijn zijde Patrick Bruel en Bénabar. Steeds op zoek naar grootser en vooral méér is er op het einde van 2008 de dubbele cd “Duos” met daarop een keur van bekende namen: Laura Pausini, Elton John, Sting, Johnny Hallyday, Julio Iglesias. Via een technisch trucje blikt hij ook drie virtuele duetten in met drie van zijn grootste idolen: Edith Piaf, Dean Martin en Frank Sinatra. Een jaar later wordt hem door de Universiteit van Quebec een eredoctoraat uitgereikt voor zijn inzet voor de verspreiding van de Franse cultuur. Omdat jazz hem erg na aan het hart ligt, brengt hij in de herfst van 2009 de cd “Charles Aznavour and The Clayton Hamilton Jazz Orchestra” op de markt en trekt voor de opnamen naar de legendarische Capitol studio’s waar grootheden als Nat King Cole en Frank Sinatra ooit hebben gezongen. Dit album resulteert in swingende versies van Comme ils disent en La Bohème. Met het oog op zijn 87ste verjaardag plant hij in 2011 nog eens een optreden in de Parijse “Olympia”. Er is ook de nieuwe cd “Aznavour Toujours” waarvoor hij onder anderen de zoon van Jacques Dutronc, Thomas, optrommelt. De coverfoto van het album is getekend Karl Lagerfeld. Ook dan horen we hem met trots in menig interview vertellen: ” Je suis toujours là, en haut de l’affiche“. Dat was en blijft zijn grootste streefdoel, ondanks zijn hoge leeftijd. Naar de dood verlangt hij niet, maar hij zal nederig zijn hoofd buigen als de tijd gekomen is, alhoewel hem nog te veel dingen en mensen na aan het hart liggen om nu al naar de eeuwige jachtvelden te trekken. Hij denkt daarbij aan wat zijn collega Léo Ferré ooit zei:” Un homme debout ne se couche que pour mourir!” Hij wil herinnerd worden, niet zozeer als de zanger met de op-vallende stem en de kleine gestalte, maar wel als de auteur van mooie liedjes, vooral als de schrijver van aangrijpende teksten. De melodie mag een-voudig zijn, zolang de tekst maar evenwichtig gedragen wordt. En in die opzet is hij sowieso geslaagd met méér dan tachtig albums en twintig singles op zijn actief. In de maand oktober 2014 wordt Aznavour wegens een infectie in een Zwitsers ziekenhuis opgenomen, maar meteen nadien smeedt hij weer plannen, onder andere de opname van een nieuwe cd die hij nog het koste wat het kost wil uitbrengen. “Encores” is de titel van die cd die de zes-tiende mei 2015 in de winkels ligt. Hij wordt enkele dagen later eenennegentig, maar weet nog altijd van geen ophouden. Hij schreef deze keer niet alleen de liedjesteksten en muziek, maar eveneens de arrangementen. De allereerste keer dat hij die klus zelf klaart. Dat jaar staan er zes optredens in het “Paleis des Sports” gepland en een concert in de Londense “Royal Albert Hall”. Aznavour verblijft sinds 2012 in het Zwitserse dorpje Saint-Sul-pice (amper drieduizend inwoners) in het kanton Vaud waar hij een nieuw huis liet bouwen.
*Tekst en research: Marc Brillouet
bottom of page