officiële tekst:
Verdrag tot Bescherming v.d.Rechten V.d.Mens (Rome,1950)
Art. 1
TITEL I. (Rechten en Vrijheden). <V 1994-05-11/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art. 2-18
TITEL II. Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Art. 19-51
TITEL III. (Diverse bepalingen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> <NOTA : Oude artikelen 58 en 59 zijn opgeheven bij V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Art. 52-59
Bijlage.
Art. N
Tekst Inhoudstafel
Artikel 1. (Verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998> De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren eenieder, die ressorteert onder haar rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.
TITEL I. (Rechten en Vrijheden). <V 1994-05-11/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art. 2. (Recht op leven). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, tenzij bij wege van ten uitvoerlegging v.e.vonnis, dat is uitgesproken door een rechtbank, wegens een misdrijf waarop de wet de doodstraf heeft gesteld.
2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied, ingeval zij het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is :
a) ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
b) ten einde een rechtmatige arrestatie te verrichten of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze gevangen wordt gehouden, te voorkomen;
c) Ten einde, door middel van wettige maatregelen, een oproer of opstand te onderdrukken.
Art. 3. (Verbod van foltering). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.
Art. 4. (Verbod van slavernij en dwangarbeid). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
3. Niet als " dwangarbeid of verplichte arbeid " in de zin van dit artikel worden beschouwd :
a) werk hetwelk gewoonlijk wordt verlangd van iemand die wordt gevangen gehouden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling;
b) elke dienst van militaire aard, of, in het geval van hen die daartegen gewetensbezwaar hebben in landen waar dit gewetens-bezwaar overeenkomstig de wet wordt erkend, die diensten, welke gevorderd worden in plaats van de verplichte krijgsdienst;
c) elke dienst, welke wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp welke het leven of het welzijn van de gemeen-schap bedreigt;
d) elk werk of elke dienst welke deel uitmaakt van de normale burgerplichten.
Art. 5. (Recht op vrijheid en veiligheid). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de na-volgende gevallen en langs wettelijke weg :
a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of ten einde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te ver-zekeren;
c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;
e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;
f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uiwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht.
3. Eenieder die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden, overeenkomstig lid e c) van dit artikel moet onmiddellijk voor een rechter worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd verklaard is om rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De vrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene in rechte.
4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, in-dien de gevangenhouding onrechtmatig is.
5. Eenieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een gevangenhouding in strijd met de bepalingen van dit artikel heeft recht op schadeloosstelling.
Art. 6. (Recht op een eerlijk proces). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1.Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem in-gestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke ter-mijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het open-baar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaar-making de belangen van de rechtspraak zou schaden.
2. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet be-wezen wordt.
3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten :
a) onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b) te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het be-lang van de rechtspraak dit eist;
d) de getuigen ‡ charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen ‡ dÈcharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen ‡ charge;
e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk,indien hij de taal welke ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Art. 7. (Geen straf zonder wet). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
2. Dit artikel staat niet in de weg aan het vonnis en de straf van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten, hetwelk ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke door de beschaafde volken worden erkend.
Art. 8. (Recht op eerbiediging van privÈ-, familie- en gezinsleven). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voor-zien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Art. 9. (Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de practische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften.
2. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Art. 10. (Vrijheid van meningsuiting). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om in-lichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven,zonder inmening van overheidswege en ongeacht grenzen.Dit artikel be-let niet dat Staten radio-omroep-, bioscoop- of televisie-ondernemingen kunnen onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de wet worden voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's land veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen.
Art. 11. (Vrijheid van vergadering en vereniging). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vak-verenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door leden van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.
Art. 12. (Recht te huwen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten welke de uitoefe-ning van dit recht beheersen.
Art. 13. (Recht op daadwerkelijk rechtsmiddel). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Art. 14. (verbod van discriminatie). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals ge-slacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het be-horen tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Art. 15. (Afwijking in geval van noodtoestand) <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
1. In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand, welke het bestaan van het volk bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen welke afwijken van zijn verplichtingen, ingevolge dit Verdrag, mits deze maat-regelen niet verder gaan dan de toestand vereist en niet in strijd zijn met andere verplichtingen welke voortvloeien uit het in-ternationale recht.
2. De voorgaande bepaling wettigt geen enkele afwijking van artikel 2, behalve ingeval van dood als gevolg van geoorloofde oor-logshandelingen, noch van de artikelen 3, 4, eerste lid, en 7.
3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht van afwijking houdt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte van de genomen maatregelen en van de beweegredenen welke deze hebben ingegeven. Zij moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa eveneens verwittigen van de datum waarop deze maatregelen hebben opgehou-den van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig worden toegepast.
Art. 16. (Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Geen der bepalingen van de artikelen 10, 11 en 14 kan beschouwd worden als aan de Hoge Verdragsluitende Partijen te beletten, beperkingen op te leggen aan de politieke activiteit van vreemdelingen.
Art. 17. (Verbod van misbruik van recht). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhou-den enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten welke ten doel heeft de rechten of vrijheden welke in dit Verdrag zijn vermeld, te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.
Art. 18. (Inperking van de toestand van beperkingen op rechten). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998> De beperkingen welke, volgens dit Verdrag, op bovengenoemde rechten en vrijheden zijn toegestaan, mogen slechts worden toege-past met het doel waarvoor daartoe de bevoegdheid is gegeven.
TITEL II. Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Art. 19. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Instelling van het Hof. Teneinde de nakoming te verzeke-ren van de verplichtingen die de Hoge Verdragsluitende Partijen in het Verdrag en de Protocollen daarbij op zich hebben geno-men, wordt een Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld, hierna te noemen "het Hof". Het functioneert op een permanente basis.
Art. 20. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Aantal rechters.
Het Hof bestaat uit een aantal rechters dat gelijk is aan het aantal Hoge Verdragsluitende Partijen.
Art. 21. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Voorwaarden voor uitoefening van de functie 1. De rech-ters moeten het hoogst mogelijk zedelijk aanzien genieten en in zich verenigen de voorwaarden die worden vereist voor het uit-oefenen van een hoge functie bij de rechterlijke macht, ofwel rechtsgeleerden zijn van erkende bekwaamheid.
2. De rechters hebben zitting in het Hof op persoonlijke titel.
3. Gedurende hun ambtstermijn mogen de rechters geen activiteiten verrichten die onverenigbaar zijn met hun onafhankelijk-heid, onpartijdigheid of met de eisen van een volledige dagtaak; het Hof beslist over alle vragen met betrekking tot de toepas-sing van dit lid.
Art. 22.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Verkiezing van rechters.
1. Voor elke Hoge Verdragsluitende Partij worden de rechters gekozen door de Parlementaire Vergadering, met een meerder-heid van de uitgebrachte stemmen, uit een lijst van drie kandidaten, voorgedragen door de Hoge Verdragsluitende Partij.
2.[1 ...]1.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 23.[1 Ambtstermijn en ontheffing uit het ambt.
1. De rechters worden gekozen voor een periode van negen jaar. Zij zijn niet herkiesbaar.
2. De ambtstermijn van rechters eindigt wanneer zij de leeftijd van 70 jaar bereiken.
3. De rechters blijven in functie tot hun vervanging. Zij handelen evenwel de zaken af die zij reeds in behandeling hebben.
4. Een rechter kan slechts van zijn functie worden ontheven indien de overige rechters bij een meerderheid van tweederde besluiten dat die rechter niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 24.
<Opgeheven bij V 2004-05-13/65, art.3, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 24.(oud art. 25) [1 Griffie en rapporteurs :
1. Het Hof beschikt over een griffie, waarvan de taken en de organisatie worden vastgesteld in het reglement van het Hof.
2. Indien het Hof zitting houdt als alleenzittende rechter, wordt het bijgestaan door rapporteurs die fungeren onder de be-voegdheid van de President van het Hof. Zij maken deel uit van de griffie van het Hof.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 25.(oud art. 26) <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Hof in voltallige vergadering bijeen.
Het Hof in voltallige vergadering bijeen :
a. kiest zijn president en ÈÈn of twee Vice-Presidenten voor een periode van drie jaar; zij zijn herkiesbaar;
b. stelt Kamers in voor bepaalde tijd;
c. kiest de Voorzitters van de Kamers van het Hof; zij zijn herkiesbaar;
d. neemt het reglement van het Hof aan; [1 ...]1
e. kiest de Griffier en ÈÈn of twee Plaatsvervangend Griffiers;
[1 f) dient verzoeken in uit hoofde van artikel 26, tweede lid. ]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 26.(oud article 27) [1 Alleenzittende rechters, comitÈs, Kamers en Grote Kamer.
1. Ter behandeling van bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, houdt het Hof zitting als alleenzittende rechter, in comités van drie rechters, in Kamers van zeven rechters en in een Grote Kamer van zeventien rechters. De Kamers van het Hof stellen co-mités in voor bepaalde tijd.
2. Op verzoek van het Hof in voltallige vergadering bijeen, kan het Comité van ministers, bij eenparig besluit, en voor een be-paalde termijn, het aantal rechters van de Kamers beperken tot vijf.
3. Alleenzittende rechters behandelen geen verzoekschriften ingediend tegen de Hoge Verdragsluitende Partij voor welke die rechters zijn gekozen.
4. De rechter die is gekozen voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij maakt van rechtswege deel uit van de Kamer en de Grote Kamer. In geval van ontstentenis of belet van die rechter, wijst de President v.h.Hof een persoon van een vooraf door die Partij overgelegde lijst aan om daarin als rechter zitting te hebben.
5. De Grote Kamer bestaat mede uit de President van het Hof, de Vice-Presidenten, de voorzitters van de Kamers en andere rechters, aangewezen overeenkomstig het reglement van het Hof. Wanneer een zaak op grond van artikel 43 naar de Grote Kamer wordt verwezen, mag een rechter van de Kamer die uitspraak heeft gedaan, geen zitting nemen in de Grote Kamer, met uitzondering van de voorzitter van de Kamer en de rechter die daarin zitting had voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 27. [1 Bevoegdheden van de alleenzittende rechters.
1. De alleenzittende rechter kan een op grond van artikel 34 ingediend verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaren of van de rol van het Hof schrappen, indien deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen.
2. De beslissing geldt als einduitspraak.
3. Indien de alleenzittende rechter een verzoekschrift ontvankelijk verklaart of niet van de rol schrapt, verwijst deze het door naar een comitÈ of Kamer voor verdere behandeling.]1
(1)<Ingevoegd bij V 2004-05-13/65, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 28.[1 Bevoegdheden van comitÈs.
1. Ter zake van een op grond van artikel 34 ingediend verzoekschrift kan het comitÈ, met eenparigheid van stemmen,
a) het niet-ontvankelijk verklaren of van de rol schrappen, wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden ge-nomen; of
b) het ontvankelijk verklaren en tegelijkertijd uitspraak doen over de gegrondheid, indien de onderliggende vraag van de zaak, betref-fende de interpretatie of de toepassing v.h.Verdrag of de Protocollen daarbij, reeds behoort tot de vaste rechtspraak van het Hof.
2. Beslissingen en uitspraken op grond van het eerste lid gelden als einduitspraken.
3. Indien de rechter die voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij is gekozen geen lid is van het comitÈ, kan het comitÈ die rechter in elk stadium van de procedure uitnodigen de plaats in te nemen van een van de leden van het comité, met inacht-neming van alle relevante fac-toren, waaronder de vraag of die Partij bezwaar heeft gemaakt tegen de toepassing van de proce-dure vervat in het eerste lid, onderdeel b.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 29.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Beslissingen van Kamers inzake ontvankelijkheid en ge-grondheid.
1. [1 Indien geen beslissing ingevolge artikel 27 of 28 is genomen, of geen uitspraak is gedaan uit hoofde van artikel 28, doet een Kamer uitspraak over de ontvankelijkheid en gegrondheid van individuele verzoekschriften ingediend op grond van artikel 34. De beslissing inzake ontvankelijkheid kan afzonderlijk worden genomen.]1
2. Een Kamer doet uitspraak over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van interstatelijke verzoekschriften, ingediend op grond van artikel 33. [1 De beslissing inzake de ontvankelijkheid wordt afzonderlijk genomen, tenzij het Hof, in uitzonderlijke gevallen, anders beslist.]1
3. [1 ...]1.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 30. <V 1994-05-11/36, art.1, 007; Inwerkingtreding: 01-11-1998> Afstand van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer.
Indien de bij een Kamer aanhangige zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie van het Verdrag of de Protocollen daarbij of wanneer de oplossing van een vraag aanhangig voor een Kamer een resultaat kan hebben dat strijdig is met een eerdere uitspraak van het Hof, kan de Kamer, te allen tijde voordat zij uitspraak doet, afstand doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer, tenzij Eén van de betrokken partijen daartegen bezwaar maakt.
Art. 31.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Bevoegdheden van de Grote Kamer.
De Grote Kamer,
a. doet uitspraak over op grond van artikel 33 of artikel 34 ingediende verzoekschriften wanneer een Kamer ingevolge artikel 30 afstand van rechtsmacht heeft gedaan of wanneer de zaak ingevolge artikel 43 naar de Grote Kamer is verwezen; [1 ...]1
[1 b. doet uitspraak over door het ComitÈ van ministers in overeenstemming met artikel 46, vierde lid, aan het Hof voorgelegde kwesties; en]1
[1 c.]1 behandelt verzoeken om advies, gedaan ingevolge artikel 47.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 32.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Rechtsmacht van het Hof.
1. De rechtsmacht van het Hof strekt zich uit tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag en de Protocollen daarbij die aan het Hof worden voorgelegd zoals bepaald in de artikelen 33, 34 [1 , 46]1 en 47.
2. In geval van een meningsverschil met betrekking tot de vraag of het Hof rechtsmacht heeft, beslist het Hof.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 33. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Interstatelijke zaken.
Elke Hoge Verdragsluitende Partij kan elke vermeende niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen daar-bij door een andere Hoge Verdragsluitende Partij bij het Hof aanhangig maken.
Art. 34. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Individuele verzoekschriften.
Het Hof kan verzoekschriften ontvangen van ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe de doeltreffen-de uitoefening van dit recht op generlei wijze te belemmeren.
Art. 35.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Voorwaarden voor ontvankelijkheid.
l. Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, overeenkomstig de algemeen erkende regels van internationaal recht, en binnen een termijn van zes maanden na de datum v.d.definitieve nationale beslissing.
2. Het Hof behandelt geen enkel individueel verzoekschrift, ingediend op grond van artikel 34, dat :
a. anoniem is, of
b. in wezen gelijk is aan een zaak die reeds eerder door het Hof is onderzocht of reeds aan een andere internationale instantie voor onderzoek of regeling is voorgelegd en geen nieuwe feiten bevat.
3. [1 Het Hof verklaart elk individueel verzoekschrift, ingediend op grond van artikel 34, niet ontvankelijk, wanneer het van oor-deel is dat :
a) het verzoekschrift niet verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag of de Protocollen daarbij, kennelijk ongegrond is of een misbruik betekent van het recht tot het indienen van een verzoekschrift; of
b) de verzoeker geen wezenlijk nadeel heeft geleden, tenzij de eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens noopt tot onderzoek van het verzoekschrift naar de gegrondheid ervan en mits op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een nationaal gerecht.]1
4. Het Hof verwerpt elk verzoekschrift dat het ingevolge dit artikel als niet ontvankelijk beschouwt. Dit kan het in elk stadium van de pro-cedure doen.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 36.<V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Tussenkomst door derden.
1. In alle zaken die voor een Kamer of de Grote Kamer aanhangig zijn, heeft een Hoge Verdragsluitende Partij waarvan een on-derdaan verzoeker is het recht schriftelijke conclusies in te dienen en aan zittingen deel te nemen.
2. De President van het Hof kan, in het belang van een goede rechtsbedeling, elke Hoge Verdragsluitende Partij die geen partij bij de procedure is of elke belanghebbende die niet de verzoeker is, uitnodigen schriftelijke conclusies in te dienen of aan zittingen deel te nemen.
[1 3. In alle zaken die voor een Kamer of de Grote Kamer aanhangig zijn, kan de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa schriftelijke conclusies indienen en aan hoorzittingen deelnemen.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 37. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Schrapping van de rol.
1. Het Hof kan in elk stadium van de procedure beslissen een verzoekschrift van de rol te schrappen wanneer de omstandighe-den tot de conclusie leiden dat :
a. de verzoeker niet voornemens is zijn verzoekschrift te handhaven; of
b. het geschil is opgelost; of
c. het om een andere door het Hof vastgestelde reden niet meer gerechtvaardigd is de behandeling van het verzoekschrift voort te zetten.
Het Hof zet de behandeling van het verzoekschrift evenwel voort, indien de eerbiediging van de in het Verdrag en de Proto-collen daarbij omschreven rechten van de mens zulks vereist.
2. Het Hof kan beslissen een verzoekschrift opnieuw op de rol te plaatsen wanneer het van oordeel is dat de omstandigheden zulks rechtvaardigen.
Art. 38.[1 Behandeling van de zaak.
Het Hof behandelt de zaak tezamen met de vertegenwoordigers van de partijen en verricht, indien nodig, nader onderzoek, voor de goede voortgang waarvan de betrokken Hoge Verdragsluitende Partijen alle noodzakelijke faciliteiten leveren.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 39.[1 Minnelijke schikkingen.
1. In elk stadium van de procedure kan het Hof zich ter beschikking stellen van de betrokken partijen teneinde tot een minne-lijke schikking van de zaak te komen op basis van eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens.
2. De in het eerste lid omschreven procedure is vertrouwelijk.
3. Indien het tot een minnelijke schikking komt, schrapt het Hof de zaak van de rol bij een beslissing, die beperkt blijft tot een korte uiteenzetting van de feiten en de bereikte oplossing.
4. De beslissing wordt toegezonden aan het ComitÈ van ministers dat toeziet op de tenuitvoerlegging van de voorwaarden van de minnelijke schikking als vervat in de beslissing.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 40. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Openbare zittingen en toegang tot de stukken.
1. De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof wegens buitengewone omstandigheden anders beslist.
2. De ter griffie gedeponeerde stukken zijn toegankelijk voor het publiek, tenzij de President van het Hof anders beslist.
Art. 41. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Billijke genoegdoening.
Indien het Hof vaststelt dat er een schending van het Verdrag of van de Protocollen daarbij heeft plaatsgevonden en indien het nationale recht van de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat, kent het Hof, indien nodig, een billijke genoegdoening toe aan de benadeelde.
Art. 42. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Uitspraken van Kamers.
Uitspraken van Kamers gelden als einduitspraak in overeenstemming met de bepalingen van artikel 44, tweede lid.
Art. 43. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Verwijzing naar de Grote Kamer.
1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum van de uitspraak van een Kamer kan elke bij de zaak betrokken partij, in uit-zonderlijke gevallen, verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer.
2. Een college van vijf rechters v.de Grote Kamer aanvaardt het verzoek indien de zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie of toepassing v.h.Verdrag of de Protocollen daarbij, dan wel een ernstige kwestie van algemeen belang.
3. Indien het college het verzoek aanvaardt, doet de Grote Kamer uitspraak in de zaak.
Art. 44. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Einduitspraken.
1. De uitspraak van de Grote Kamer geldt als einduitspraak.
2. De uitspraak van een Kamer geldt als einduitspraak :
a. wanneer de partijen verklaren dat zij niet zullen verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
b. drie maanden na de datum van de uitspraak, indien niet is verzocht om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
c. wanneer het college van de Grote Kamer het in artikel 43 bedoelde verzoek verwerpt.
3. De einduitspraak wordt openbaar gemaakt.
Art. 45. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007;Inwerkingtreding : 01-11-1998> Redenen die aan uitspraken en beslissingen ten grondslag liggen.
1. Uitspraken, alsmede beslissingen waarbij verzoekschriften al dan niet ontvankelijk worden verklaard, dienen met redenen te worden omkleed.
2. Indien een uitspraak niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.
Art. 46.[1 Bindende kracht en tenuitvoerlegging van uitspraken.
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn.
2. De einduitspraak van het Hof wordt toegezonden aan het ComitÈ van ministers dat toeziet op de tenuitvoerlegging ervan.
3. Indien het ComitÈ van ministers van mening is dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van een einduitspraak wordt belem-merd vanwege een probleem met de interpretatie van de uitspraak, kan het de zaak voorleggen aan het Hof voor een uitspraak over vragen betreffende de interpretatie. Beslissingen tot verwijzing dienen te worden genomen met een tweederde meerder-heid van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben.
4. Indien het Comité van ministers van mening is dat een Hoge Verdragsluitende Partij weigert zich te houden aan een einduit-spraak in een zaak waarbij zij partij is, kan het, na die Partij daarvan formeel in kennis te hebben gesteld en op grond van een beslissing genomen met een meerderheid van tweederden van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben, aan het Hof de vraag voorleggen of die Partij verzuimd heeft te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het eerste lid.
5. Indien het Hof constateert dat er sprake is van een schending van het eerste lid, legt het de zaak voor aan het Comité van ministers teneinde te overwegen welke maatregelen dienen te worden getroffen. Indien het Hof constateert dat er geen sprake is van een schending van het eerste lid, legt het de zaak voor aan het ComitÈ van ministers dat het onderzoek van de zaak sluit.]1
(1)<V 2004-05-13/65, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>
Art. 47. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Adviezen.
1. Het Hof kan, op verzoek van het Comité van Ministers, adviezen uitbrengen over rechtsvragen betreffende de interpretatie van het Verdrag en de Protocollen daarbij.
2. Deze adviezen mogen geen betrekking hebben op vragen die verband houden met de inhoud of strekking van de in Titel I van het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten en vrijheden, noch op andere vragen waarvan het Hof of het Comité
van Ministers kennis zou moeten kunnen nemen ten gevolge van het instellen van een procedure overeenkomstig het Verdrag.
3. Besluiten van het Comité van Ministers waarbij het Hof om advies wordt gevraagd, dienen te worden genomen met een meer-derheid van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben.
Art. 48. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Bevoegdheid van het Hof met betrekking tot adviezen.
Het Hof beslist of een verzoek om advies v.het Comité van Ministers behoort tot zijn bevoegdheid als omschreven in artikel 47.
Art. 49. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Redenen die aan adviezen ten grondslag liggen.
1. Adviezen van het Hof dienen met redenen te worden omkleed.
2. Indien een advies niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.
3. Adviezen van het Hof worden ter kennis gebracht van het ComitÈ van Ministers.
Art. 50. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Kosten van het Hof.
De kosten van het Hof worden gedragen door de Raad van Europa.
Art. 51. <V 1994-05-11/36, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Voorrechten en immuniteiten van de rechters. De rech-ters genieten, gedurende de uitoefening van hun functie, de voorrechten en immuniteiten bedoeld in artikel 40 van het Statuut van de Raad van Europa en de op grond van dat artikel gesloten overeenkomsten.
TITEL III. (Diverse bepalingen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> <NOTA : Oude artikelen 58 en 59 zijn op-geheven bij V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art. 52. <Oud artikel 57, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Verzoeken om inlichtingen van de Secretaris-Generaal. Iedere Hoge Verdragsluitende Partij verschaft op verzoek van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een uiteenzetting van de wijze waarop haar nationaal recht de daadwerkelijke uitvoering waarborgt van iedere bepaling van dit Verdrag.
Art. 53. <Oud artikel 60, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Waarborging van bestaande rechten van de mens.Geen bepaling van dit Verdrag zal worden uitgelegd als beperkingen op te leggen of inbreuk te maken op de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, welke verzekerd kunnen worden ingevolge de wetten van enige Hoge Verdragslui-tende Partij of ingevolge enig ander Verdrag waarbij de Hoge Verdragsluitende Partij partij is.
Art. 54. <Oud artikel 61, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Bevoegdheden van het Comité van Ministers. Geen bepaling van dit Verdrag maakt inbreuk op de bevoegdheid door het Statuut van de Raad van Europa verleend aan het Comité van Ministers.
Art. 55. <Oud artikel 62, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Uitsluiting van andere wijzen van ge-schillenregeling.De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat zij, behoudens bijzondere overeenkomsten, zich niet zullen beroepen op tussen haar van kracht zijnde verdragen, overeenkomsten of verklaringen om door middel van een verzoek-schrift een geschil, hetwelk is ontstaan uit de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag is onderwerpen aan een andere wijze van regeling dan die welke bij dit Verdrag zijn voorzien.
Art. 56. <Oud artikel 63, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Territoriale werkingssfeer.
1. Iedere Staat kan, ten tijde van de bekrachtiging of op elk later tijdstip door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren, dat dit Verdrag (met inachtneming van het vierde lid van dit artikel) van toepassing zal zijn op alle of op ÈÈn of meer van de gebieden voor welker buitenlandse betrekkingen hij verantwoordelijk is. <V 1994-05-11/36, art. 2. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
2. Het Verdrag zal van toepassing zijn op het gebied of op de gebieden welke in de kennisgeving zijn vermeld, vanaf de dertigste dag welke volgt op die waarop de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa deze kennisgeving heeft ontvangen.
3. In de voornoemde gebieden zullen de bepalingen van dit Verdrag worden toegepast, evenwel met inachtneming van de plaatselijke behoeften.
4. Iedere staat, die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, kan, op elk later tijdstip, met betrekking tot Eén of meer van de gebieden welke in de verklaring worden bedoeld, verkaren dat hij de bevoegdheid van (het Hof) aanvaardt om kennis te nemen van verzoekschriften van natuurlijke personen (andere dan regerings-) organisaties of groe-pen van particulieren, (zoals bepaald in artikel 34 van het Verdrag). <V 1994-05-11/36, art. 2. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art. 57. <Oud artikel 64, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Voorbehouden.
1. Iedere staat kan, ten tijde van de ondertekening van dit Verdrag of van de nederlegging van zijn oorkonde van bekrachtiging, een voorbehoud maken met betrekking tot een bepaalde bepaling van dit Verdrag, voor zover een wet welke op dat tijdstip op zijn grondgebied van kracht is, niet in overeenstemming is met deze bepaling. Voorbehouden van algemene aard zijn niet toege-staan krachtens dit artikel.
2. Elk voorbehoud hetwelk overeenkomstig dit artikel wordt gemaakt dient een korte uiteenzetting van de betrokken wet te bevatten.
Art. 58. <Oud artikel 65, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Opzegging.
1. Een Hoge Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag slechts opzeggen na verloop van een termijn van vijf jaar na de datum waarop het Ver-drag voor haar in werking is getreden en met een opzeggingstermijn van zes maanden, vervat in een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die de andere Hoge Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis stelt.
2. Deze opzegging kan niet tot gevolg hebben dat zij de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij ontslaat van de verplichtingen, nedergelegd in dit Verdrag welke betrekking hebben op daden welke een schending van deze verplichtingen zouden kunnen betekenen en door haar gepleegd zouden zijn vÛÛr het tijdstip waarop de opzegging van kracht werd.
3. Onder dezelfde voorwaarden zal iedere Hoge Verdragsluitende Partij, die ophoudt Lid van de Raad van Europa te zijn, ophou-den Partij bij dit Verdrag te zijn.
4. Het Verdrag kan worden opgezegd overeenkomstig de bepalingen van de voorafgaande leden met betrekking tot ieder gebied waarop het (overeenkomstig artikel 56) van toepassing is verklaard. <V 1994-05-11/36, art. 2. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
Art. 59.<Oud artikel 66, V 1994-05-11/36, art. 2. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-11-1998> Ondertekening en bekrachtiging.
1. Dit Verdrag is voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa opengesteld. Het zal worden bekrachtigd. De oor-konden van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
[1 2. De Europese Unie kan toetreden tot dit Verdrag.]1
[1 3.]1 Dit Verdrag zal in werking treden na de nederlegging van tien oorkonden van bekrachtiging.
[1 4.]1 Met betrekking tot iedere ondertekenaar, die het daarna bekrachtigt, zal het in werking treden op de dag van de neder-legging der oorkonde van bekrachtiging.
[1 5.]1 De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft aan alle Leden van de Raad van Europa kennis van de in werking-treding van het Verdrag, van de namen der Hoge Verdragsluitende Partijen, die het bekrachtigd hebben, evenals van de neder-legging van iedere oorkonde van bekrachtiging welke later heeft plaats gehad.
(1)<V 2004-05-13/65, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2010 (voir art. N1)>