top of page
David Robert Jones, beter bekend onder zijn artiestennaam David Bowie (Brixton (Londen), 8 januari 1947–10 januari 2016[1]) was een Engelse muzikant. Hij wordt gezien als een uiterst invloedrijk rockmuzikant, artiest en acteur, vanaf de jaren zestig tot heden. David Bowie werd bekend vanwege wereldhits zoals Space Oddity, Changes, Ziggy Stardust, Let’s Dance, Dancing in the Street, Heroes en Under Pressure. In Nederland had Bowie vijf nummer 1-hits. Daarnaast is hij bekend van de verschillende imago’s, die vooral in de jaren zeventig excentriek te noemen waren.
*Biografie
David Bowie in 1967
De beginjarenBowie groeide op in Bromley, in het zuidoosten van Londen.Tijdens een vechtpartij met een vriend, toen Bowie vijf-tien jaar was, raakte zijn linkeroog beschadigd doordat hij een vuistslag in het gezicht kreeg. Na enkele operaties kon Bowie nog steeds minder goed zien met zijn beschadigde oog.Zijn pupil kon door de beschadiging niet meer reageren op lichtvariaties waar-door zijn linkeroog een bruine kleur leek te hebben. Daardoor leek Bowie op het eerste gezicht twee verschillend gekleurde ogen te hebben. Het zou een van zijn handelsmerken worden. Aanvankelijk was hij in de jaren zestig saxofonist en zanger in verschil-lende Londense bluesbandjes, zoals The Lower Third, de Konrads en de King Bees. Een van David Bowies grootste talenten is om nieuwe trends te zetten, die navolging krijgen over de hele wereld. Later in zijn carrière wist hij zijn imago aan te passen aan muzikale trends, waar hij zijn eigen invulling aan kon geven. Zijn muzikale invloed blijkt onder meer door het aantal artiesten dat aangeeft door hem muzi-kaal geïnspireerd te zijn (Simple Minds, U2, Pet Shop Boys, Placebo, Sonic Youth, The Arcade Fire, Nine Inch Nails, Joy Division en vele anderen). Hij is beïnvloed door drama, van avant-garde en mime tot commedia dell’arte en ge-bruikt verschillende karakters en pseudoniemen in zijn werk, waarvan Ziggy Stardust het bekendste is. De zanger koos zijn ar-tiestennaam David Bowie omdat er al een Davy Jones was, de zanger van The Monkees. De achternaam Bowie is geleend van
James Bowie, naar wie het bowiemes genoemd zou zijn. David Bowie verwierf zijn eerste bekendheid met het nummer Space Oddity in '69, dat samenviel met de eerste maanlanding en gebaseerd was op Stanley Kubricks film 2001: A Space Odyssey. Het was zijn eerste commerciële succes in het Verenigd Koninkrijk waar de single de vijfde plaats in de hitparade haalde. In Neder-land bereikte de single in september 1969 een achtste plaats, en in de Verenigde Staten de vijftiende plek in de hitparade. Met de heruitgave in 1975 in Engeland bereikte hij zelfs de eerste plaats. Zijn eerste twee albums waren in eerste instantie geen groot succes. Beide albums werden in het Verenigd Koninkrijk uitgebracht met de titel David Bowie, wat tot de nodige verwar-ring leidde. In de Verenigde Staten heette het tweede album eerst Man Of Words, Man Of Music. In 1972 werd het tweede album opnieuw uitgebracht als Space Oddity. Daarmee haalde het album zowel in de Verenigde Staten als in het Verenigd Ko-ninkrijk de Top 20. In maart 1970 trouwde Bowie met Mary Angela Barnett (nu Angela Bowie). Later dat jaar bracht hij The Man Who Sold the World uit, waarbij hij de akoestische gitaar van Space Oddity voor een zwaarder rockgeluid verruilde, verzorgd door onder andere gita-rist Mick Ronson. Daarmee sloot hij aan bij de Britse hardrock van dat moment, hoewel ook op dit album Bowies drang tot vernieuwing bleek, onder meer door het gebruik van Latin-invloeden in het titelnummer. Rond deze tijd vormde hij ook zijn band The Spiders From Mars (als opvolger van Hype). Het titelnummer werd met succes gecoverd door Lulu in 1974 en door Nirvana in 1994. De hoes van The Man Who Sold the World was opvallend, omdat Bowie te zien was in een elegante jurk. Het was een van de eerste tekenen van de exploitatie van zijn androgyne uiterlijk.De hoes werd in de Verenigde Staten gecensu-
reerd en kreeg een ander ontwerp. Zijn volgende album, Hunky Dory (1971), kenmerkte zich deels door een terugkeer naar het geluid van Space Oddity, maar ook door Oh! You Pretty Things en het nummer Kooks. Dat laatste nummer werd opgedragen aan zijn op 30 mei 1971 geboren zoon Zowie Bowie, wiens volledige naam Duncan Zowie Heywood Jones is, en tegenwoordig onder de naam Duncan Jones een carrière als filmregisseur heeft. Bowie eerde op het album verder op ongebruikelijk directe manier en-kele v.zijn voorbeelden in de nummers Song for Bob Dylan, A.Warhol en Queen Bitch (opgedragen aan de Velvet Underground).
Het volgende jaar zou Bowie Lou Reeds solo-doorbraak Transformer produceren. Vergezeld van de hitsingle Life On Mars ver-
kocht Hunky Dory goed in het Verenigd Koninkrijk. Ook zijn zelfverklaarde biseksualiteit kon op veel aandacht rekenen -later zou hij er weer af-stand van nemen. In de daaropvolgende periode van achttien maanden (1972 en 1973) had hij in het Verenigd Koninkrijk vier albums in de Top 10 staan en acht top-tienhits. Ook in Nederland en België begonnen zijn albums rond deze tijd steeds beter te verkopen.De Ziggy Stardust-jaren Zijn androgyne verschijning werd verder doorgevoerd op zijn volgende album
The Rise and Fall of Ziggy Stardust and the Spiders from Mars (1972). Het album werd zowel commercieel als artistiek een suc-ces. Ziggy Stardust is een van ’s werelds bekendste conceptalbums en verhaalt over de carrière van een buitenaardse rockzan-ger. In een interview met Sonja Barend zei Bowie echter dat de Britse rocker Vince Taylor model stond voor Ziggy Stardust. Het album bevat veel van Bowies meest gewaardeerde werk. Het is op nummer 35 het hoogst geplaatste van zes Bowiealbums in de top 500 van meest invloedrijke albums aller tijden van het blad Rolling Stone. Het album valt te beschouwen als een reactie op zijn eigen beroemdheid en het conflict tussen zijn eigen idealen en de realiteit van het leven als een van de grootste sterren van dat moment. Dit thema werd verder doorgevoerd op het album Aladdin Sane (1973) met de hit The Jean Genie (nummer 7 in de Nederlandse Top 40) en de Rolling Stonescover Let’s Spend the Night Together. David Bowie werd rond deze periode de koning van de glamrock genoemd. Dit was niet helemaal terecht. De glamrock als genre werd namelijk geïntroduceerd (eigenlijk min of meer uitgevonden) door Marc Bolan, voorman van de Britse formatie T-Rex. Bowie en Bolan waren goede vrienden en hebben elkaar in de glamrockperiode sterk beïnvloed. Het nummer Lady Stardust (van het Ziggy Stardust-album) gaat volgens David Bowie over Marc Bolan. Bowie voerde het personage Ziggy Stardust tot in het extreme door. Hij toerde en gaf persconfe-renties als Ziggy. Hier kwam een plotseling einde aan toen Ziggy abrupt en dramatisch zijn leven als rockzanger beëindigde tij-dens een liveconcert in het Londense Hammersmith Odeon op 3 juli 1973. Deze show werd later uitgebracht in 1983 als film en bijbehorende soundtrack onder de naam Ziggy Stardust – The Motion Picture. Een opgepoetste versie is in 2003 als de 30th Anniversary Edition verschenen. Bowies volgende twee albums waren muzikaal gezien voortzettingen van de Ziggy Stardustpe-riode: het jaren zestig cover-album, Pin Ups (1973) en het ambitieuze en futuristische Diamond Dogs (1974). Het album werd gevolgd door een grote Diamond Dogs Tour in de Verenigde Staten. De choreografie v.de tournee werd verzorgd door Toni Basil en stond bol van theatrale special effects. De tournee werd gefilmd door Alan Yentob voor de documentaire Cracked Actor. Bo-
wie gaf aan dat het resulterende livealbum David Live eigenlijk David Bowie is Alive and Well and Living Only in Theory zou moe-ten heten, waarschijnlijk een verwijzing naar zijn (door overmatig drugsgebruik) verwarde mentale toestand in deze periode. Desondanks verstevigde het album zijn status als superster, met een tweede plaats in de hitlijst in het Verenigd Koninkrijk en een achtste plek in de hitlijst in de Verenigde Staten. Bowie werkte in deze periode behalve met Marc Bolan ook samen met Lou Reed, Iggy Pop & The Stoo-ges, Mott The Hoople en Lulu.Soul, drugs en BerlijnIn 1975 veranderde Bowie zijn imago drastisch, zowel artistiek als qua uiterlijk. Wel konden we hem in zijn eerste commerciële film, The Man Who Fell To Earth, nog één keer bewonderen als androgyne buitenaardse rockster. Zijn eerste werk na deze zet was de dansbare soulplaat Young Americans. Dit was een groot verschil met zijn voorgaande werk. Hij verloor hiermee veel fans, maar trok ook weer veel nieuwe fans naar zich toe. Opvallend is ook het nummer Fame, een duet met John Lennon. Dit werd zijn eerste Amerikaanse nummer 1-hit en bereikte in Nederland de vierde plaats. Ondertussen had Bowie zich gevestigd in Los Angeles en gebruikte veel drugs, vooral cocaïne. Op het album Station To Station (1976) introduceerde hij een nieuw en controversieel personage, genaamd The Thin White Duke, een gladde, koude, typisch Britse aristocraat. Het album was zijn tijd ver vooruit en kenmerkte zich door een kil new wavegeluid, vermengd met enkele funk– en disco-invloeden. Sommigen horen ook de in-vloed van Bowies zwaar toegenomen drugsgebruik in vooral het titelnummer, anderen zien in het album eerder toespelingen op occulte zaken, met name op de kabbalistische boom des levens (Kether en Malkut zoals ze in de tekst van het titelnummer voorkomen zijn namen van sefirot -stations- van de boom des levens). Ook in Bowies andere werk wordt soms gerefereerd aan het occulte. Het nummer Golden Years werd Bowies vijfde top 10-hit in Nederland (nummer 6).
*David Bowie in Oslo in 1978
Na dit album verhuisde Bowie naar Berlijn, deels om van zijn overmatig drugsgebruik af te komen en deels vanwege zijn groeien-de interesse in de Duitse muziekscene. De Berlijnse periode is artistiek gezien een zeer interessante periode in de carrière van David Bowie. Hier begon de samenwerking met inspirator Brian Eno. Bowie produceerde in deze tijd zelf ook enkele artiesten, waaronder Iggy Pop. Het Iggy Pop-album The Idiot heeft opvallend veel Bowie-invloeden. Niet alleen zijn alle songs geschreven door Pop en Bowie samen, maar ook heeft Bowie alle muziek uitgevoerd, zoals Pop veel later in interviews vertelde. Van een “band”, zoals de credits vermelden, is dus geen sprake. Ook zijn er in de nummers duidelijke verwijzingen te vinden naar het gezamenlijke uitgaansleven van Pop en David in Berlijn, waarover de nummers Nightclubbing en Funtime (en overigens ook het nummer Beauty and the Beast op het Bowie-album Heroes) verhalen. Alle drie de Berlijnse albums werden invloedrijk: Low (1977) (hoewel niet opgenomen in Berlijn, maar in Frankrijk), Heroes (1977) en Lodger (1979). Alle drie de albums waren doorspekt met gewaagde artistieke experimenten en instrumentale nummers, en alle drie zijn in eerste instantie moeilijker toegankelijk dan Bowies eerdere werk. Ook het verdeelde Berlijn gaf inspiratie met de Koude Oorlog als decor. Dit was vooral gewaagd tegen de achtergrond van de op dat moment heersende punkbeweging. Toch verkochten Low en Heroes onverwacht goed. Van Low kwam zelfs de tot dan grootste Nederlandse hit,namelijk Sound and Vision (nummer 2 in de hitparade).Het titelnummer van Heroes
werd wereldwijd zelfs een grotere hit (nummer acht in de Nederlandse hitparade) en is tot op heden één van Bowies bekendste singles gebleven. Materiaal van de drie Berlijnse albums werd later gebruikt voor de soundtrack v.d. film Chris-tiane F. – Wir Kinder vom Bahnhof Zoo (1981), een in die tijd zeer controversiële (biografische) film over een veertienjarig Berlijns meisje dat verslaafd raakt aan heroïne en zich prostitueert. Christiane is een fan van Bowie, die een cameo in de film had en fors bijdroeg aan de soundtrack (onder meer een deels Duitstalige versie van Heroes (“Helden”).Superster in de jaren tachtig In 1980 kwam er een eind aan de Berlijnse jaren van Bowie. Met Scary Monsters… and Super Creeps keek hij terug op zijn eigen carrière en met de single Ashes To Ashes scoorde hij weer een grote hit. Het album gebruikte weliswaar de invloeden waarmee Bowie in Berlijn had kennisgemaakt, maar was zowel muzikaal als tekstueel veel directer dan de voorgaande albums. Mogelijk was dit een gevolg van de drastische verande-ringen die Bowie in de periode voorafgaand aan het album had ondergaan. Hij scheidde van Angela Bowie en onderging een ontwenningskuur voor zijn drugsgebruik. Veel mensen zagen dit album als zijn voorlopig laatste, omdat het ernaar uitzag dat Bowie zich ging richten op zijn film- en theatercarrière (onder meer stond hij drie maanden op het toneel van Broadway als de Elephant Man). In 1981 scoorde hij samen met Queen nog wel een nummer 1-hit met de klassieker Un-der Pressure. In 1982 werkte hij samen met disco-producer Giorgio Moroder voor de soundtrack van de film Cat People en verscheen zijn eind jaren zeventig opgenomen duet Peace On Earth/Little Drummer Boy met Bing Crosby op (kerst)single. Het duurde tot 1983 voor David Bowie een nieuw album uitbracht. Het toegankelijke album Let’s Dance en de bijbehorende hit-sing-les Modern Love, China Girl en het titelnummer werden enorme commerciële successen die Bowie tot superster maakten. Het album werd geproduceerd door Nile Rodgers (Chic) en alle singles werden voorzien van videoclips die op de in deze jaren nieuwe zender MTV vaak te zien waren. Samen met de Serious Moonlight Tour trok hij overal ter wereld volle stadions. De gitarist op het album, Stevie Ray Vaughan, werd in de tournee vervangen door Earl Slick. In 1983 speelde Bowie ook in de film The Hunger.
De opvolger Tonight (1984), werd door sommige critici gezien als een luie poging om het succes van Let’s Dance te evenaren, ter-wijl anderen het daarentegen geslaagder vonden dan Let’s Dance. Het succes van Let’s Dance evenaren lukte echter maar gedeel-telijk, door middel van het van Iggy Pop teruggeleende Tonight, een duet met Tina Turner, en de hit Blue Jean. Dit laatste num-mer ging gepaard met een vijftien minuten durend filmpje, dat op succesvolle wijze Bowies jarenlange interesse in de combinatie drama en muziek liet blijken. Het album stelt vooral teleur door het geringe aantal nieuwe songs; meer dan de helft van het al-bum bestaat uit covers van Iggy Pop-nummers of eerder door Iggy Pop uitgebrachte songs. Het nummer Loving the Alien laat Bowie echter op zijn best zien. Het jaar daarop scoorde Bowie toch weer een nummer 1-hit met This Is Not America, met de Pat Met-heny Group. Dit nummer kwam uit de film The Falcon and the Snowman. Later dat jaar scoorde hij weer een nummer 1-hit. Deze keer vertolkte hij samen met Mick Jagger de Martha Reeves & the Vandellas-hit, Dancing in the Street, opgenomen in het kader van Live Aid. Hierna speelde hij een hoofdrol in de film Laby-rinth (1986), waarvan het nummer Underground in Nederland de top 10 haalde. In 1986 speelde hij een rol in de film Absolute Beginners, en de door hem geschreven titelsong werd een hit. In 1987 kwam het volgende album van Bowie uit, Never Let Me Down. De plaat werd door critici, maar ook fans, genadeloos de grond in geboord. Desalniettemin werd de single Day In Day Out een hitje en was de begeleidende Glass Spider Tour commercieel een groter succes dan het album. Artistiek sloeg deze tournee de plank mis, iets wat door Bowie later volmondig erkend werd. Het opvallende is dat het in dezelfde periode opgenomen en door Bowie geproduceerde Iggy Pop-album Blah Blah Blah wel van crea-tieve kwaliteit is. Dit album wordt vanwege de invloed van Bowie (nummers als Isolation, Hideaway en Shades) door veel Bowie-fans beter gewaardeerd dan Bowies eigen producten in die tijd. Vervolgens werd het even stil rond Bowie als soloartiest. In Nederland scoorde hij in de jaren tachtig nog één nummer 1-hit met een live-versie van het nummer Tonight, in duet met Tina Turner.Tin MachineIn 1988 vormde Bowie, voor het eerst sinds de jaren zestig, een rockband, ge-naamd Tin Machine. Tin Ma-chine was een viertal, waar naast Bowie gitarist Reeves Gabrels, bassist Tony Sales en drummer Hunt Sales in zaten. Tin Machine bracht in 1989 het album Tin Machine uit, waarbij Bowie zijn wens liet blijken om weer muziek te maken voor zichzelf en niet voor de massa, zoals de albums hiervoor. Bowie trad met Tin Machine op in kleine zalen, waaronder Paradiso. In 1991 verscheen het album Tin Machine II. Door de critici werd dit album evenals de voorganger met gemengde gevoelens ontvangen. Het album werd ondersteund met een tournee (live-opnamen van deze tournee verschenen in 1992 op het album Oy Vey, Baby). Vervolgens werd de band officieus ontbon-den.Sinds de jaren negentig
*David Bowie in 1990
Na de artistieke flop Never Let Me Down en zijn ervaringen in de band Tin Machine besloot Bowie dat het weer tijd was voor verandering. In 1990 werden al zijn klassieke albums op cd uitgebracht door Ryko/EMI, waardoor Bowie de kans schoon zag zijn grote hits ten grave te dragen. Moe van het oeverloos herhalen van zijn grootste successen, wilde hij deze tijdens de Sound+
Visiontour voor de laatste keer live ten gehore brengen. In deze tournee was een grote rol weggelegd voor gitarist Adrian Belew, met wie hij ook het duet Pretty Pink Rose had opgenomen. In 1992 trouwde Bowie met voormalig fotomodel Iman Abdulmajid. Speciaal voor de huwelijksceremonie schreef Bowie een aantal instrumentale nummers, die in 1993 op het album Black Tie, White Noise verschenen. Het album was wederom geproduceerd door Nile Rodgers, en be-vatte een aantal sterke tracks, zoals de co-ver van Creams I Feel Free met Mick Ronson op gitaar en de hitsingle Jump They Say, met als thema de zelfmoord van zijn half-broer Terry. Mede doordat het label waarop het album in de Verenigde Staten werd uitgebracht (Savage) failliet ging, was er maar een beperkte promotie, en het album werd al snel weer vergeten. In 2003 kreeg het album opnieuw aandacht doordat er een speciale, uitgebreide editie van verscheen, bestaande uit de oude cd, een cd met speciale versies van nummers, en een dvd met daarin videoclips van de nummers en een aantal clips die speciaal waren opgenomen voor vertoning op het huwelijksfeest van Bowie en Iman. In 1993 schreef Bowie de soundtrack voor de BBC-miniserie Buddha of Suburbia, naar het boek van Hanif Kur-eishi, maar ook dit album werd nauwelijks opgemerkt. In 1995 kwam Bowie terug met ‘1. Outside, waarbij hij opnieuw samenwerk-te met Brian Eno. Het album werd omschreven als een vreemd, conceptueel en moeilijk toegankelijk album. Het staat vol met gelezen fragmenten over moord, marteling en andere gruweldaden en daartussen staan de nummers. Op dit album is de toene-mende invloed van gitarist Reeves Gabrels sterk merkbaar. Er werd gezegd dat dit het eerste album zou zijn in een serie van vijf, en zelfs de titels van de volgende albums (die tot op heden niet zijn verschenen) werden al bekend-gemaakt. Wereldwijd kreeg Bowie positieve artikelen en recensies in de bladen. Een grootschalige tournee volgde, waarin Bowie zijn in 1990 gedane belofte zijn oude nummers niet meer te spelen alweer verbrak. Het nummer Hallo Spaceboy werd in 1996 in de remix van de Pet Shop Boys (inclusief verwijzingen naar Major Tom) een bescheiden hit. Voor het eerst sinds Scary Monsters had Bowie ook de critici weer (bijna) unaniem aan zijn zijde. Het in 1997 verschenen album Earthling haakte aan bij de toen hippe junglemuziek, maar bevat desalniettemin een aantal sterke nummers (zoals I’m Afraid of Americans dat vagelijk doet denken aan What You Got van John Lennon en Little Wonder). Dit album werd eveneens gevolgd door een tournee, waarin ook nummers uit de Berlijn-tijd (zoals V2-Schneider van Heroes) van een modern jasje werden voorzien. Tijdens de Earthlingtournee trad ook Nine Inch Nails-zanger Trent Reznor een aantal maal samen met Bowie op en in de videoclip van I’m Afraid of Americans is hij de man die een bange Bowie in New York achtervolgt.
David Bowie in 2004, tijdens het uitkomen van Reality
De albums …hours (1999), Heathen (2002) en Reality (2003) lieten een terugkeer zien naar de singer-song-writerperiode van
Hunky Dory. Deze drie albums werden door velen gezien als een trilogie.ToYDe verschijning van het album ToY, met nieuw opge-nomen versies van nummers uit zijn beginperiode, stond gepland voor het jaar 2001. De publicatie ging echter niet door, terwijl de hoes al was ontworpen. Een aantal songs van dit album verscheen als extra nummer op cd-singles uit de Heathenperiode (nieuw opgenomen versies van Baby Loves That Way, You Got a Habit of Leaving en Conversation Piece, nummers uit 1967, en een nieuwe versie van Shadowman,een nooit eerder uitgebrachte song uit '68). Op het album Reality verscheen een nieuwe versie v. Rebel Rebel.Op het album Heathen staan de nieuwe nummers Afraid en Slip Away, een ode aan Bowies favoriete kinderprogramma uit zijn jeugd, Uncle Floyd. Het nummer Yesterday door Bowie (een cover van het Beatles-nummer), dat op internet circuleert, was wellicht ook voor ToY bestemd. In het voorjaar van 2011 werd het hele album ToY op internet gezet, in uitstekende high defini-tion-cd-kwaliteit, door “een David Bowie-fan”, die “het zat was nog langer te wachten en vond dat het album te mooi was om op de plank te blijven liggen”.[bron?] Compleet met informatiesheet en coverdesign werd het album gratis via links op sites voor Bowie-fans verspreid. Naast de nummers die via Heathen en de singles al bekend waren, stond er nog een aantal andere nummers op, zoals volledig nieuwe en soms verrassende versies van Silly Boy Blue, The London Boys, I Dig Anything, Let Me Sleep Beside You en Liza Jane. Verder nog het nieuwe nummer Toy en Hole In The Ground, een nieuw opgenomen versie van een oude, onbe-kende demo.De nummers die al bekend waren v. Heathen en de Heathen-singles zijn op het album ToY anders gemixt, waardoor bijvoorbeeld het verborgen “So Sad”-fragment van Iggy Pop aan het eind van You Got A Habit Of Leaving veel beter te horen is dan op het album Heathen. Slip Away heet hier (net als in de Reality Tour) Uncle Floyd, en klinkt heel anders dan de nieuw opge-nomen versie op Heathen. Het begint met een imitatie van Bowies favoriete kinderprogramma Uncle Floyd. Het album Reality
werd op een bijzondere wijze aan fans en pers gepresenteerd. Op een groot aantal plaatsen in Europa kon op een groot scherm via satelliet het liveconcert worden gevolgd waarop Bowie en zijn band alle nummers van Reality ten gehore brachten. De reac-ties van fans en pers waren positief. Een dvd van dit concert werd later toegevoegd aan een speciale editie van de cd Reality.
Bowie begon in september 2003 aan een ambitieus opgezette tournee van meer dan honderd concerten in anderhalf jaar. Deze werd in 2004 echter voortijdig afgebroken vanwege gezondheidsproblemen, naar later bleek een lichte hartaanval. Van de Rea-litytournee verscheen in 2004 een dvd (A Reality Tour) met daarop het concert in Dublin. Sindsdien is het rustig rond David Bo-wie. Hij trad nog op tijdens de Fashion Rocks, waar hij Life on Mars? en Five Years en het nummer “Wake Up” ten gehore bracht, samen met de band Arcade Fire. Op 8 februari 2006 kreeg hij een Grammy Award uitgereikt voor zijn gehele oeuvre. Op eerste kerstdag 2006 verscheen een speciale cd-single van Bowie met David Gilmour van Pink Floyd, waarop het overlijden van Pink Floyd-oprichter Syd Barrett werd herdacht. Bowie zong op de cd een van de versies van het nummer. De single was slechts een week verkrijgbaar en kon daarna drie weken lang via iTunes worden gedownload. Rond David Bowies zestigste verjaardag in 2007 verschenen er in muziekbladen veel artikelen en een uitgebreide documentaire op de BBC.Sinds 2007Tussen 2004 en 2013 leek Bowie zich vooral bezig te houden met zijn gezin en bemoeide hij zich muzikaal vooral met het opnieuw uitbrengen van ouder materiaal of het meewerken aan opnamen van andere artiesten, zoals de Amerikaanse band TV On The Radio, waar Bowie onder meer meezong in de nummers Province en Wasted Weekend, en het debuutalbum van de als actrice bekende Scarlet Johans-son, waarop Bowie backing vocals zong in de nummers Falling Down en Fanning Street. Af en toe trad hij nog live op of was hij te zien in een film, zoals in The Prestige waar hij het natuurkundig genie Nikola Tesla speelde. Verder bezocht hij met zijn vrouw Iman regelmatig het New Yorkse uitgaansleven. Bowie was als vader ook aanwezig bij de première van de sf-film Moon, de eerste speelfilm die zijn zoon Duncan Jones regisseerde. Verder was Bowie een van de Amerikaanse insprekers van de film Arthur and the Invisibles en sprak hij een personage in voor Spongebob Squarepants. Bowiefans verwachtten in 2009 een nieuwe cd na een twitterses-sie met zijn vrouw Iman, waarin zij meldde dat haar man iets op het vuur had staan dat zijn fans zeker zou in-teresseren. Hun lange wachten werd pas in 2013 beloond. In april 2010 melden de media dat Bowie op dat moment al anderhalf jaar met een zekere regelmaat bezig zou zijn met zijn autobiografie. De Amerikaanse uitgever JLPG (Jasper Lookfoil Publishing Group) maakte bekend dat Bowie een vooruitbetaling van 11 miljoen dollar gekregen heeft voor de exclusieve rechten op het uit-brengen van zijn autobiografie, een erg hoog bedrag. Volgens de uitgeverij zou de autobiografie van David Bowie in het najaar van 2011 verschijnen, vlak voor zijn 65ste verjaardag. Als werktitels circuleerden de namen Sailor Flop en Isolar Pay Fold. De definitieve titel is nog niet bekend. Sailor is de alias die Bowie gebruikt als hij zelf berichten post op zijn eigen officiële website en Isolar, een anagram van Sailor, is al enkele decennia de naam van zijn eigen bedrijf. Het boek is echter nog niet verschenen.
In augustus 2011 werd er wel een Bowie-biografie gepubliceerd door Paul Trynka, voormalig hoofdredacteur van het gezagheb-bende Britse muziekblad Mojo, getiteld Starman, naar een nummer van de lp Ziggy Stardust. In een interview met muzieksite
Spinner meldde Trynka dat het een wonder zou zijn als Bowie nog nieuwe muziek zou uitbrengen, but miracles do happen.[2]The Next Day: donderslag bij heldere hemel Op 8 maart 2013 kwam het album The Next Day uit. De eerste single uit dat album,
Where Are We Now?, verscheen plotseling als donderslag bij heldere hemel in de vroege ochtend van 8 januari 2013, Bowies 66e verjaardag. The Next Day werd opgenomen in New York en geproduceerd door Tony Visconti.Ook de tracks The Stars are out Tonight, The Next Day en Valentines Day verschenen als single. Bowie maakte in de eerste twee hiervan gebruik van beroemd-heden als Tilda Swinton, Gary Oldman en Marion Cotillard. Het album stond wekenlang op nummer 1, Bowies eerste album sinds
Black Tie White Noise met deze notering. The Next Day zorgde wereldwijd voor een nieuwe golf van belangstelling voor Bowie’s muziek, films en kunst. Kranten, tijdschriften en zelfs het NOS Journaal besteed-den er aandacht aan. Sinds 2013 trekt de internationale tentoonstelling ‘David Bowie Is’ de wereld rond met meer dan 300 objecten, waaronder kostuums, handgeschreven songteksten, kunstwerken en meer. De verzameling van de voorbije 50 jaar toont hoe David Bowie werd beïnvloed door kunst, theater, mode en muziek. De multi-mediale expositie is samengesteld door het Victoria and Albert Museum in Londen en bedient zich van de technologie van Sennheiser. Eind 2015 is de tentoonstelling neergestreken in het Groninger Museum. In november 2015 ging in New York de musical Lazarus in première, die werd geregisseerd door de Belgische regisseur Ivo van Hove. De naam Lazarus deed denken aan de Bijbelfiguur, die volgens het Evangelie naar Johannes door Jezus na zijn overlijden tot leven werd gewekt.In elk geval werd voor deze musical Thomas Jerome Newton, de door Bowie gespeelde hoofdpersoon uit de sf-film
The Man Who Fell To Earth tot leven gewekt, want deze persoon speelde een centrale rol in Lazarus. Voor deze musical werd be-staande muziek van David Bowie gebruikt, maar hij had speciaal voor deze productie ook nieuwe muziek geschreven. Blackstar: nieuwe muzikale wegenBegin 2016 bracht Bowie een nieuw album uit onder de titel Blackstar. De musici waar Bowie jarenlang mee had samengewerkt, waren door Bowie vervangen door jazz-musici. De video van de single Blackstar – een bijna 10 minuten durend nummer dat werd geschreven als titelmuziek voor de TV-serie The Last Panther – verscheen wereldwijd op 19 november 2015.
OverlijdenIn de zomer van 2014 werd ontdekt dat Bowie leverkanker had. Hieraan overleed hij uiteindelijk op 10 januari 2016 in Londen. Zijn dood was onverwacht, aangezien Bowie zijn ziekte buiten de publiciteit had gehouden.Kunstschilder en verzamelaar Bowie studeerde net als verschillende andere musici van zijn generatie aan de kunstacademie,[3] zoals Ron Wood van The Rolling Stones, Ray Davies van The Kinks, Pete Townshend van The Who en Freddy Mercury van Queen.[4] Ook is hij tijdens zijn latere carrière als musicus blijven schilderen en verzamelt hij al kunst sinds zijn kindertijd. Uit zijn schilderijen zijn voorkeuren waar te nemen voor surrealistische kunst, stripverhalen van Marvel Comics, en werk van Francis Picabia en Egon Schiele. Ook presen-teert hij zijn werk tijdens exposities,[3] zoals vanaf december 2015 in het Groninger Museum in Nederland.[5]
Discografie Albums
24. “Modern Love” (from Let’s Dance) For many, the phrase “Bowie in the Let’s Dance era” has the same connotations as “Dylan goes Christian” and “The Rolling Stone’s Their Satanic Majesties Request,” which is to say that there’s some great stuff if you’re willing to look past certain established prejudices. At first listen, “Modern Love” sounds like a bit of straight up ‘80s cheese—the synths, backup singers, an expertly placed sax, it’s all there. In fact, one would be mistaken in thinking, based the first few notes, that you were listening to the opening of “Footloose.” Production aside, Bowie’s charisma and expert sense of pop songwriting transforms this into a rousing, head bop-inducing track that’s impossible to resist.
23. “Bring Me the Head of the Disco King” (from Reality)
Contrary to some perspectives, Bowie did release quality stuff towards the latter half of his career. Never more was this more apparent than in “Bring Me the Head of the Disco King,” the final track of his final (or so we thought) album, Reality. Sounding like a recording from some dark jazz bar, the song has Bowie reflecting on his career, and it’s not a happy listen. Rather, it’s a song filled with regret and sadness. No wonder people thought Bowie was done with music forever. Though the meandering, sevenplus minute track might prove a bit taxing for some, it’s the kind of song that, if it hits you at the right time, will haunt you long after it’s over.
22. “Cat People” (Putting Out the Fire) (from Let’s Dance)
A deep cut from Bowie’s successful but oft-maligned Let’s Dance, “Cat People” was originally composed for writer/di-rector Paul Schrader’s ultimately ill-conceived 1982 remake of the classic horror film Cat People. Much like the film, the song was soon for-gotten. Of course, leave it to master revivalist Quentin Tarantino to recognize the greatness of this song and insert it into a pi-votal sequence in his 2009 film Inglourious Basterds.
21. “I’m Afraid of Americans” (from Earthlings)
Whenever one goes with the “old meets new” model of collaboration, the level of success can be a definite crapshoot. In this in-stance, it was the right one. Whatever your feelings are regarding Trent Reznor as a songwriter, one has to admire the skill of his industrial production. Certainly, the versatile Bowie fits into Reznor’s musical landscape like a snug glove.
20. “Starman” (from The Rise and Fall of Ziggy Stardust)
One of the centerpieces of the Ziggy Stardust concept album, “Starman” has some callbacks to Hunky Dory, especially given its octave leap during the song’s sweeping chorus. That being said, got to say I still prefer Dewey Cox version of the song (I kid, of course).
19. “Rebel Rebel” (from Diamond Dogs)
If ever there was a Bowie song that could soundtrack a sporting event, this would be it. Ironic, since the lyrics contain multiple references to genderbending such as “You got your mother in a whirl/ She’s not sure if you’re a boy or a girl.” Often cited as being Bowie’s elegy to his glam rock days, you couldn’t ask for a better exit.
18. “Fashion” (from Scary Monsters)
While Mick Ronson is the guitarist most often associated with Bowie, King Crimson’s Robert Fripp here more than rivals that le-gacy, releasing some intense metallic riffs that augment the song’s reggae-influenced progression.
17. “Rock and Roll Suicide” (from The Rise and Fall of Ziggy Stardust)
Without ever having laid eyes on Bowie or his numerous elaborate costumes, you could probably safely guess from this, the clo-sing track to the Rise and Fall of Ziggy Stardust, that he was a man who enjoys the flamboyant and the theatrical. In less than three minutes, Bowie progresses from quiet acoustic guitar strumming to a bombastic blast of strings, brass and shredding guitar.
16. Ashes to Ashes (from Scary Monsters)
Beginning with a wonky synth line that sounds like a lost sound effect on an old Doctor Whoepisode, “Ashes to Ashes” revisits the character of Major Tom (from another Bowie composition that shall be mentioned later). According to the song, Tom is now a junkie and wasting away. Certainly one of Bowie’s most oft-kilter songs, it’s also, naturally, one of his best.
15. “TVC 15” (from Station to Station)
The more one listens to the Kraftwerk-inspired greateness of Bowie’s Station to Station, the sadder it becomes that the man himself—emotionally despondent and walking through a cocaine haze at the time—barely remembers recording it. Reportedly inspired by a hallucination Iggy Pop once had, “TVC 15” spins a simple yarn about a woman who is sucked into a television, leaving her man behind. The surreal lyrics make a jarring contrast with the honky-tonk piano intro that sounds straight up Dr. John. But, then again, what is Bowie about if not contradictions?
14. “Suffragette City” (from The Rise and Fall of Ziggy Stardust)
“Wham bam thank you ma’am!” Only David Bowie can make an inconsiderate quickie sound so damn charming. Of course, that only scratches the surface of this relentlessly catchy, furious blast of rock that sounds like a speed-up Chuck Berry number.
13. “Changes” (from Hunky Dory)
The lead-off single of Hunky Dory, Bowie reportedly wrote this song as a parody of nightclub songs. Considering the chameleon-like nature Bowie’s career would take, hoping from one musical persona and one genre to the next, lines like “Changes are taking the pace I’m going through” make the song feel less like a pop single and more like an artistic manifesto.
12. “Sound and Vision” (from Low)
Let’s face it, Low may be an exceptional album and a major highlight in Bowie’s career but it’s not exactly easy listening. With its layered sonic textures and ultra crypic lyrics, it purposely lacks the poppy accesbility of a Hunky Dory or a Ziggy Stardust. That being said, the mostly instrumental “Sound and Vision”is a hypnotic track that deftly builds upon layers of instrumentation. By the time Bowie gets around to actually singing, it almost feels unneeded. And seriously, could listen to that up-tempo guitar riff all day and not get tired of it.
11. “Queen Bitch” (from Hunky Dory)
Written in honor of The Velvet Underground and Lou Reed, “Queen Bitch” introduced the kind of thrashy Mick Ronson guitar riff that helped characterize some of Bowie’s later glam-rock numbers. Clocking in at just over three minutes, the song stands as perhaps the most infectiously catchy song in an album filled with them.
10. “Golden Years” (from Station to Station)
In a record primarily characterized by electronic textures and Euro-influenced techno, “Golden Years” serves as a pleasant oddity. Propelled by the kind of funk/soul beat that would have not seemed out of place on Young Americans, “Golden Years” casts Bowie in a lounge lizard role, albeit with one sleek backing track that you just want to soundtrack whatever Saturday Night Fever-esque strut you’ve got.
9. “Oh! You Pretty Things” (from Hunky Dory)
Originally prepped to be Hunky Dory’s first single, Bowie opted for “Changes” instead.While that seemed to be the correct decision in retrospect, one cannot help but wish this track had been given more attention. Anchored by some cabaret-esque piano, the song rises to a hooky chorus that probably made Paul McCartney jealous.
8. “The Jean Genie” (from Aladdin Sane)
David Bowie greatly admired The Rolling Stones. If you ever needed proof, give this track a whirl. Spearheaded by a killer guitar riff and some great blues harmonica, this cut easily stands as a major highlight on Aladdin Sane.
7. “The Man Who Sold the World” (from The Man Who Sold the World)
“The Man Who Sold the World” stands as one of the creepiest songs in Bowie’s oeuvre. The fact that the vocals sound remini-scent of a snake hissing through water do little to alleviate this. Like many Bowie songs, this proved to be a popular standard. The most famous cover of which no doubt remains Kurt Cobain’s haunting, anguished version in Nirvana’s MTV Unplugged special.
6. Ziggy Stardust (from The Rise and Fall of Ziggy Stardust)
Boasting one of Mick Ronson’s most recognizable guitar licks, “Ziggy Stardust” has Bowie summarizing the story of the Ziggy Stardust album (and, The Man Who Fell to Earth if you’re so inclined). In the end though, the story plays backseat to the pure exuberance that is this titular track.
5. “Under Pressure” (from Queen’s Hot Space)
Yes, this is technically on a Queen album. And, yes, it’s been overplayed to death in countless movie and TV trailers. Need to make a character’s intense anxiety look charming? This is the song for you. Ultimately, however, this does not detract from John Deacon’s bass line or the way in which Freddie Mercury’s soaring vocals and Bowie’s understated crooning so perfectly complement each other. There are some songs that just deserved to be overplayed. This is one of them.
4. “Heroes” (“Heroes”)
Whenever one discusses the career of David Bowie, the word chameleon inevitably find its way into the discourse. And, yes, Bowie was indeed a master of adjusting himself to fit different trends and stage personalities. Yet such a characterization also implies a cold, disconnection. It connotes one who keeps emotion and heart-baring sentiments at an arm’s length. Such are the criticisms often thrown at Bowie and those of his ilk. Then there’s “Heroes.” Gone is the theatricality. Gone is the subversive musical throwbacks. Gone is any sense of irony. All that’s left is a man singing self-consciously over the beautiful, hypnotic waves of undulating electronic noises that surround him. Bowie originally wrote the song after spotting a pair of lovers rendezvousing under the Berlin Wall. Intrigued, Bowie envisioned their story. Like all the best Bowie tracks, this one is a build. It begins with whispered, cooing, with the narrator imploring his companion to be his queen. Approximately three minutes in, the tone of Bowie’s voice dramatically shifts into an emotional wail. By the time he gets to the line “We’re nothing / And nothing can help us,” his voice is cracked with emotion. Despite its progressive sound, “Heroes” betrays some very old-fashioned sentiments. It’s the emotionally gripping tale about a man desperately seeking the comforts of love and the always effervescent warmth of happiness—if just for one day. Bowie had written sad songs before but never has he sounded so, well, achingly human.
3. “Young Americans” (from Young Americans)
The words “English glam rocker” and “Philly soul” sound like they should go together about as well as Morrissey and McDonald’s. Yet, not only Bowie doesn’t only pull it off but the result is one of his strongest songs to date. Over a blaring sax and soulful backup singers, Bowie constructs—a happy song about a decidedly miserable situation. He even manages to slip in a “Day in the Life” reference in there. If there were ever any doubts regarding Bowie’s range as a musical artist, this shattered them all in one fell swoop.
2. “Space Oddity” (from Space Oddity)
It’s telling that, 40-plus years after its initial release, “Space Oddity” remains a weird, weird song. Inspired by Stanley Ku-brick’s 1968 masterpiece 2001: A Space Odyssey, the song spins the tale of “Major Tom” an unfortunate astronaunt trapped drifiting in space. While many of Bowie’s best are based around the gradual build or surprising the listener, this is by far the one that does it best. “Space Oddity” certainly feels like two or three different parts of songs melded together. That Bowie makes it seem so seamless is a sign of his mastery. And who doesn’t inadvertently clap along to that middle section? Just sayin’.
1. “Life on Mars?” (from Hunky Dory)
Hunky Dory remains Bowie’s most consistently enjoyable album. And never has his penchant for sweeping, cabaret-esque thea-tricality been more apparent than on this surreal track. Beginning with Bowie wailing over a lonely piano, the track quickly builds in intensity, adding a soaring string section that gives the track its Broadway-worthy punctuation.
bottom of page